ECLI:NL:GHSHE:2017:4736

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.224.139_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met onduidelijke verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [appellant], die zich in Nederland bevindt, maar wiens gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld. De vader van [appellant] heeft het ouderlijk gezag, maar de identiteit van de moeder is onbekend. [appellant] is op 23/24 mei 2017 aangehouden voor woninginbraken en heeft een periode in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank heeft op 28 augustus 2017, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, een ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 29 november 2017. [appellant] heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich richtte tegen de machtiging gesloten jeugdhulp.

Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, gezien het internationale karakter van de zaak. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat [appellant] zich op het moment van indiening van het verzoek op Nederlands grondgebied bevond. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [appellant] ernstig belemmeren. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor de periode tot de overdracht van [appellant] aan zijn vader op 16 oktober 2017. De machtiging gesloten jeugdhulp is vanaf dat moment komen te vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 november 2017
Zaaknummer : 200.224.139/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/239827 / JE RK 17-1946
C/03/239829 / JE RK 17-1947
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
voorheen verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp
Stichting Jeugdzorg St. Joseph – Icarus,
inmiddels verblijvende te [verblijfplaats] (Kroatië),
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Schepers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader), wonende te [woonplaats] (Kroatië);
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
vestiging [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2017, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van (naar het hof begrijpt:) de raad tot het verlenen van een machtiging om [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen alsmede het verzoek tot ondertoezichtstelling van [appellant] , alsnog af te wijzen. Ter zitting is namens [appellant] verklaard dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de machtiging gesloten jeugdhulp.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellant] : mr. Schepers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De vader, die tijdig kennis heeft gekregen van de oproep voor deze mondelinge behandeling, is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de op 13 oktober 2017 ingekomen brief van de advocaat van [appellant] van diezelfde datum;
  • de op 17 oktober 2017 ingekomen brief van de GI van 16 oktober 2017 met bijlagen;
  • het op 18 oktober 2017 ingekomen raadsrapport van 24 augustus 2017 dat op verzoek van het hof door de raad is toegezonden.

3.De feiten

3.1.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (Kroatië). [appellant] heeft een Roma-achtergrond.
3.2.
De vader heeft het ouderlijk gezag over [appellant] . De stukken van de raad en die van de GI vermelden dat niet met zekerheid is vast te stellen wie de moeder van [appellant] is.
3.3.
Op 23/24 mei 2017 is [appellant] door de politie Maastricht aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij twee woninginbraken, gepleegd op 23 mei 2017. Hij heeft een periode in voorlopige hechtenis doorgebracht. Op de strafzitting van 17 augustus 2017 is [appellant] veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 76 dagen (een straf conform het voorarrest).
3.4.
Bij beschikking van 29 mei 2017 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [appellant] (zich destijds nog noemende [andere naam van appellant] ) onder voorlopige voogdij gesteld van de GI voor de periode tot 29 augustus 2017.
3.5.
Bij beschikking van 13 juli 2017 heeft de rechtbank de GI, op haar verzoek, machtiging verleend om [appellant] met ingang van 13 juli 2017 tot uiterlijk 29 augustus 2017 te doen opnemen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
3.6.
Op 23 augustus 2017 heeft het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten een verleningsbeschikking gegeven.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 28 augustus 2017 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de periode tot 29 november 2017 en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 29 november 2017.
3.8.
[appellant] heeft van 7 augustus 2017 tot 16 oktober 2017 op basis van voornoemde machtigingen verbleven in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp Stichting Jeugdzorg St. Joseph – Icarus, te [vestigingsplaats] .
3.9.
Nadat de raad zich op 6 oktober 2017 schriftelijk akkoord had verklaard met het voornemen van de GI tot tussentijdse beëindiging van de uithuisplaatsing en na daarop volgend telefonisch contact tussen de GI en de vader op 11 oktober 2017, is [appellant] op 16 oktober 2017 overgedragen aan de vader. Die dag is [appellant] met de vader naar Kroatië afgereisd.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 augustus 2017 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [appellant] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 augustus 2017 tot 29 november 2017, alsmede voor diezelfde periode een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [appellant] verleend.
4.2.
[appellant] is met drie grieven van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
4.3.
Gelet op het internationale karakter van de zaak dient allereerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld.
4.4.
Ingevolge artikel 8 van de ten deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis), zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid bij het gerecht wordt ingediend.
4.5.
De vraag is in welk land [appellant] ten tijde van indiening van het inleidend verzoek van de raad op 24 augustus 2017 zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 Brussel II-bis had. Het hof overweegt in dit kader als volgt.
Uit de stukken komt naar voren dat [appellant] voorafgaande aan zijn aanhouding door de politie op 23/24 mei 2017 een min of meer zwervend bestaan buiten Nederland heeft geleid. Volgens het raadsrapport van 24 augustus 2017 heeft [appellant] aangegeven dat zijn ouders in Kroatië wonen en dat hijzelf bij zijn oma (vaderszijde) woont met wie hij in een camper rondreist. Voorts heeft [appellant] volgens het raadsrapport op de gecombineerde straf-/civiele zitting bij de rechtbank verklaard dat hij nooit naar school is geweest, dat hij nauwelijks kan lezen en schrijven, dat hij bij zijn oma is opgegroeid en dat zij deel uitmaken van een rondtrekkend Roma-gezelschap. Ook de vader heeft, zo volgt uit het raadsrapport, (schriftelijk) verklaard dat [appellant] van jongs af aan bij zijn oma heeft verbleven. In het beroepschrift wordt vermeld dat sprake was van een enigszins zwervend bestaan. Voorts blijkt uit het raadsrapport dat [appellant] in 2016 in Frankrijk is veroordeeld tot acht dagen hechtenis. Ook blijkt uit het raadsrapport dat hij tijdens een gesprek met de raad heeft gevraagd om een Italiaanse tolk, omdat hij aangaf Italiaans te spreken. In de briefrapportage van 23 augustus 2017 stelt de GI zich de vraag of [appellant] daadwerkelijk voor langere tijd in Kroatië gevestigd is geweest of dat hij met een groep volwassenen door Europa reist, aangezien naar voren is gekomen dat [appellant] nooit naar school is geweest en slechts gebrekkig Kroatisch spreekt. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper maakt melding van een verzoekschrift van de GI van 28 juni 2017, waarin wordt vermeld dat [appellant] vanuit Italië naar Nederland zou zijn gekomen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is vast te stellen waar [appellant] ten tijde van de indiening van het inleidend gedingstuk zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 Brussel II-bis had. Het feit dat [appellant] (volgens het overgelegde afschrift van de op zijn naam gestelde identiteitskaart) Kroatisch staatsburger is en officieel staat ingeschreven op het adres bij de vader in Kroatië, maakt het oordeel niet anders.
4.6.
Volgens artikel 13 lid 1 Brussel II-bis zijn in een geval waarin de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en de bevoegdheid niet kan worden bepaald op basis van artikel 12 Brussel II-bis, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt. [appellant] bevond zich ten tijde van indiening van het inleidend verzoek op Nederlands grondgebied, terwijl van prorogatie van rechtsmacht in de zin van artikel 12 Brussel II-bis geen sprake is. Daarmee komt de Nederlandse rechter in dit geval krachtens artikel 13 lid 1 Brussel II-bis bevoegdheid toe.
4.7.
Ingevolge het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
4.8.
Op grond van artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • voor [appellant] jeugdhulp noodzakelijk was in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk waren om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken.
4.9.
Een machtiging gesloten jeugdhulp kan, gelet op artikel 6.1.2 lid 3 Jw, bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.10.
Voorts behoeft op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.11.
In het onderhavige geval is voldaan aan het formele vereiste van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en onder a Jw. [appellant] is namelijk met ingang van 28 augustus 2017 voor een periode van drie maanden onder toezicht gesteld van de GI. Ook het formele vereiste van artikel 6.1.2 lid 6 Jw is vervuld, dit gelet op de instemmingsverklaring van drs. [gekwalificeerde gedragswetenschapper] .
4.12.
Met betrekking tot de vraag of is voldaan aan de hiervoor vermelde vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw overweegt het hof als volgt.
4.13.
Uit de gedingstukken komt het navolgende naar voren. [appellant] is op 23/24 mei 2017 in Nederland opgepakt voor twee, op 23 mei 2017 in vereniging met meerderjarigen gepleegde woninginbraken. Hij is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 76 dagen. Bij de strafzitting op 17 augustus 2017 verklaarde [appellant] dat hij onder druk van zijn oudere broer is meegegaan om de woninginbraken te plegen. [appellant] beschikte bij de aanhouding niet over een identiteitsbewijs en gaf aanvankelijk een onjuiste identiteit op. Familieleden hebben zich pas weken na de arrestatie van [appellant] gemeld. Zij waren langere tijd onbereikbaar. Uitgaande van een eerdere verklaring van [appellant] dat hij bij zijn oma (vaderszijde) is opgegroeid en een daarmee corresponderende (schriftelijke) verklaring van de vader zelf, heeft de vader kennelijk lange tijd aan zijn gezag over [appellant] feitelijk geen invulling gegeven. [appellant] heeft bij een eerdere gelegenheid verklaard dat hij nooit naar school is geweest en nauwelijks kan lezen en schrijven. Daarin is hij door de volwassenen om hem heen dus onvoldoende gestimuleerd. [appellant] leidde een min of meer zwervend bestaan. Eerder, in 2016, is [appellant] in Frankrijk veroordeeld voor het plegen van een vernieling.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [appellant] naar volwassenheid ernstig belemmeren, een en ander als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 Jw. Het feit dat [appellant] behoort tot de Roma-cultuur waarin andere waarden en normen gelden, maakt het oordeel, anders dan namens [appellant] wordt betoogd, niet anders.
Grief 1, waarmee wordt aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, faalt dan ook.
4.14.
Met de grieven 2 en 3 wordt, kort samengevat, betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er een gevaar was dat [appellant] zich aan de noodzakelijke jeugdhulp zou onttrekken of daaraan zou worden onttrokken en dat ter bescherming van [appellant] plaatsing in een gesloten accommodatie noodzakelijk was.
Naar het oordeel van het hof zijn ook deze grieven tevergeefs voorgedragen. Uit de gedingstukken en het besprokene ter zitting leidt het hof af dat er op de dag waarop de rechtbank de bestreden beschikking gaf, 28 augustus 2017, nog te weinig duidelijkheid bestond over de vraag of [appellant] na het verlaten van de gesloten accommodatie niet opnieuw in het criminele circuit terecht zou komen. Op die dag had de raad nog geen terugkoppeling ontvangen van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) naar aanleiding van het door de AVIM op 23 augustus 2017 met [appellant] gevoerde gesprek. Na lange tijd voor de hulpverlening onbereikbaar te zijn geweest, meldde de vader op de zitting van 28 augustus 2017 dat hij [appellant] graag mee naar huis wilde nemen en toezicht op hem zou gaan houden. Concrete aanknopingspunten om daarvan op dat moment met voldoende zekerheid te kunnen uitgaan, waren evenwel niet aanwezig.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat er ten tijde van het geven van de bestreden beschikking voldoende grond was om te oordelen dat ter bescherming van [appellant] een voortzetting van de gesloten plaatsing nog noodzakelijk was en dat het gevaar bestond dat [appellant] zich anders aan de noodzakelijke jeugdhulp zou onttrekken. Van strijd met artikel 9 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind is, anders dan namens [appellant] wordt betoogd, dan ook geen sprake.
4.15.
Na de bestreden beschikking van 28 augustus 2017 zijn nieuwe ontwikkelingen ingetreden. De GI ontvangt op 12 september 2017 een e-mailbericht van de advocaat van [appellant] met de mededeling dat [appellant] inmiddels op 8 september 2017 is ingeschreven bij een opleiding. De GI ontvangt kort daarop een vertaling van de verklaring vanuit het Community College te [vestigingsplaats] (Kroatië), gedateerd 8 september 2017, waarin dit wordt bevestigd. Het betreft een inschrijving bij de ‘elementary school – adult education’. Het College is gevestigd in de woonplaats van de vader. De GI verneemt van de advocaat van [appellant] dat de vader de advocaat heeft bericht dat [appellant] bij hem, de vader, zal gaan wonen als [appellant] de gesloten accommodatie mag verlaten, en er is inmiddels een bewijs van inschrijving van [appellant] op het woonadres van de vader ontvangen. Daarop zet de GI een traject in gang om tot een tussentijdse beëindiging van de plaatsing en een veilige overdracht van [appellant] aan de vader te komen. Er wordt een zorgmelding gedaan bij de Centrale Autoriteit van Kroatië met het verzoek om onderzoek te doen naar de (sociale) omstandigheden van [appellant] in Kroatië. Op 11 oktober 2017 maakt de GI met de vader de afspraak dat hij [appellant] op 16 oktober 2017 bij Icarus zal ophalen. De vader meldt zich die dag bij Icarus en reist met [appellant] naar Kroatië af. Het hof is van oordeel dat tot het moment dat [appellant] is overgedragen aan de vader op goede gronden uitvoering is gegeven aan de machtiging gesloten jeugdhulp. Door de beëindiging van de gesloten plaatsing op 16 oktober 2017 is de machtiging vanaf dat moment komen te vervallen.
4.16.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking ten aanzien van de daarbij verleende machtiging gesloten jeugdhulp zal worden bekrachtigd wat betreft de periode tot de overdracht van [appellant] aan de vader op 16 oktober 2017.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 augustus 2017 ten aanzien van de daarbij verleende machtiging gesloten jeugdhulp, voor zover die machtiging ziet op de periode tot de overdracht van [appellant] aan de vader op 16 oktober 2017;
stelt vast dat de machtiging gesloten jeugdhulp vanaf het moment van beëindiging van de gesloten plaatsing op 16 oktober 2017 is komen te vervallen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en P. Vlaardingerbroek en is op 2 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.