In deze zaak gaat het om de machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [appellant], die zich in Nederland bevindt, maar wiens gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld. De vader van [appellant] heeft het ouderlijk gezag, maar de identiteit van de moeder is onbekend. [appellant] is op 23/24 mei 2017 aangehouden voor woninginbraken en heeft een periode in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank heeft op 28 augustus 2017, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, een ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 29 november 2017. [appellant] heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich richtte tegen de machtiging gesloten jeugdhulp.
Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, gezien het internationale karakter van de zaak. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat [appellant] zich op het moment van indiening van het verzoek op Nederlands grondgebied bevond. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [appellant] ernstig belemmeren. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor de periode tot de overdracht van [appellant] aan zijn vader op 16 oktober 2017. De machtiging gesloten jeugdhulp is vanaf dat moment komen te vervallen.