In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor een betrokkene, waarbij de zuster van de betrokkene, appellante, in hoger beroep is gekomen tegen de benoeming van mr. [mentor] tot mentor. De rechtbank Limburg had op 30 december 2016 een beschikking gegeven waarin mr. [mentor] werd benoemd. Appellante verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en haarzelf als mentor aan te wijzen. Stichting Mondriaan, de organisatie die betrokken was bij de mentorschap, verzocht het hof om appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2017, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. H.N.H. Dresschers. Stichting Mondriaan werd vertegenwoordigd door twee vertegenwoordigers en hun advocaat mr. F.H. Kuiper. De betrokkene en de benoemde mentor waren niet aanwezig.
Het hof oordeelde dat appellante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de relevante wetgeving, omdat de benoeming van de mentor niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten en verplichtingen. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar rol als familielid en vertrouwenspersoon, waren niet voldoende om haar ontvankelijkheid in het hoger beroep te rechtvaardigen. Het hof verklaarde appellante uiteindelijk niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.