ECLI:NL:GHSHE:2017:4662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
200.219.883_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschap en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2017 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder betoogt dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ondertoezichtstelling een oneigenlijk middel is, aangezien de kinderen goed functioneren en geen contact met de vader hebben. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 3 oktober 2017 gehouden, waarbij zowel de moeder als de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de emotionele ontwikkeling van de kinderen, die angstig reageren op het thema vader, ondanks dat zij al lange tijd geen contact met hem hebben. De ouders zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren, wat leidt tot een ernstige vertrouwensbreuk en loyaliteitsproblemen bij de kinderen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de benodigde hulpverlening te waarborgen en om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 oktober 2017
Zaaknummer : 200.219.883/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/330593 / JE RK 17-864
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Verger-Maas,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
 de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
 de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2017, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verger-Maas en haar partner de heer [partner van appellante] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 juni 2017;
  • de brief van mr. A.P.G.J.A. Wijnans d.d. 22 september 2017, namens de vader;
  • het V-formulier met bijlagen d.d. 25 september 2017 van de advocaat van de moeder;
  • de telefoonnotitie van de griffier betreffende twee telefoongesprekken op 2 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [minderjarige 1] , respectievelijk [minderjarige 2] , dan wel tezamen de kinderen.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 21 juni 2017 tot 21 maart 2018.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
  • De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij doen het goed op school, zitten goed in hun vel en ontwikkelen zich leeftijdsadequaat. De bedreiging zou volgens de raad enkel gelegen zijn in het feit dat de kinderen geen contact met de vader hebben en zij zich geen eigen beeld kunnen vormen van hem, hetgeen (op lange termijn) risico’s met zich zou kunnen brengen betreffende de ontwikkeling van de kinderen. Dit is evenwel, mede gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad, onvoldoende voor oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel.
  • Nu de raad heeft overwogen dat er op dit moment niet ingezet dient te worden op contactherstel tussen de kinderen en de vader omdat de kinderen rust moeten krijgen, en de GI dit advies opvolgt, is de ondertoezichtstelling enkel op de moeder gericht (zij zou de gebeurtenissen met de vader moeten verwerken), hetgeen de ondertoezichtstelling een oneigenlijk middel maakt. Overigens is het onvermijdelijk dat de kinderen – ondanks dat de moeder zich zal onthouden van informatie aan hen – toch merken dat er iets aan de hand is, waardoor zij spanning en onduidelijkheid zullen ervaren van de ondertoezichtstelling.
  • De raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden en niet voor een langere duur, omdat niet opnieuw voor een langere periode getracht moet worden om contact tussen de vader en de kinderen te realiseren; in het belang van de kinderen moet op een bepaald moment een grens worden getrokken. Volgens de moeder is deze grens reeds bereikt. De lang lopende juridische procedure (sinds 2011) en de verschillende hulpverleningsinstanties hebben gezorgd voor spanningen en onduidelijkheid binnen het gezin. Bovendien is het – gezien hetgeen de afgelopen zes jaar reeds is ingezet aan hulp – niet reëel te verwachten dat een termijn van negen maanden voldoende zal zijn om de beoogde doelen (hulpverlening aan de moeder, het tot stand komen van een constructieve communicatie tussen de ouders en het tot stand brengen van een structureel en onbelast contact tussen de kinderen en de vader) te bereiken.
  • Voor behandeling van de moeder en ondersteuning van de moeder daarin is geen gedwongen kader nodig. De moeder heeft zich al in oktober 2016 gewend tot de huisarts voor doorverwijzing voor een behandeling die meer omvattend zal zijn dan door de raad is vermeld. Zij heeft zich met deze doorverwijzing aangemeld bij [psychologie] Psychologie en is inmiddels gestart met de gesprekken met de psycholoog. De moeder zal zich hierbij laten ondersteunen door haar partner. Indien de raad dit wenst, is begeleiding in het vrijwillige kader door het CJG mogelijk.
  • Door [psychologie] Psychologie is vastgesteld dat er bij de moeder kenmerken van een posttraumatische stress-stoornis zijn te zien. Daarnaast is er sprake van een vorm van overspannenheid. Het advies vanuit de hulpverlening is om eerst het draagvlak (de belastbaarheid) van de moeder in balans te brengen en daarna te starten met EMDR. Een gesprek met de vader, dat volgens de GI zou moeten plaatsvinden, is dermate belastend voor de moeder dat het haar belastbaarheid overschrijdt. Van het in balans brengen om de overbelasting tegen te gaan, kan dan geen sprake zijn. Dit baart de moeder veel zorgen. Van belang is dat zij emotioneel en anderszins voldoende beschikbaar blijft voor de kinderen.
Ter zitting bij het hof heeft de moeder aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De reactie die de kinderen laten zien als zij geconfronteerd worden met de vader is niet grensoverschrijdend. Dit komt wat [minderjarige 1] aangaat bovendien voort uit hetgeen hij heeft geleerd bij een weerbaarheidstraining. De kinderen laten ook alleen een reactie zien (en zelfs dan niet continue) op het moment dat zij daadwerkelijk in contact komen met de vader. De dag erna is er niets aan de hand. Zij ontwikkelen zich goed. Een mogelijke toekomstige ontwikkelingsbedreiging rechtvaardigt geen ondertoezichtstelling.
Het is niet dat de moeder niet wil dat er contact is tussen de kinderen en de vader. Dit kan later misschien wel komen als de kinderen eraan toe zijn. Daartoe kunnen zij nu het beste met rust worden gelaten. Zolang de kinderen de vader niet zien, gaat het goed met hen.
Eerder is er reeds alles aan gedaan om middels hulpverlening het gesprek tussen de ouders op gang te brengen. Dit zonder positief resultaat. Het heeft geen toegevoegde waarde hier op dit moment nogmaals op in te zetten. Dat dit nu in het kader van een ondertoezichtstelling zou gebeuren, maakt dit niet anders. Eerder was er ook een vorm van verplichting. Het enige dat zal worden bereikt, is dat de rust die er is en waaronder de kinderen goed gedijen wordt verstoord.
Voor de behandeling van de moeder geldt dat hier niet een bepaald doel aan is gesteld. De moeder heeft te kennen gegeven dat het haar allemaal te veel wordt.
3.4.
De raad heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
Er is sprake van een ogenschijnlijk normale ontwikkeling bij de kinderen. Een reactie zoals de kinderen die laten zien als zij geconfronteerd worden met de vader is echter (zeer) zorgelijk. Hier moet aan gewerkt worden.
Het is goed dat de moeder hulp voor zichzelf heeft ingeschakeld. De hulpvraag is echter heel breed. Van belang is dat de moeder leert zich te verhouden tot de vader als vader van de kinderen. Zij moet bereid zijn te veranderen.
De moeder zegt wel dat zij wil dat er contact komt tussen de kinderen en de vader en dat zij er alles aan doet om dit te bewerkstelligen. De ingezette hulp in het vrijwillig kader heeft echter onvoldoende positief effect gesorteerd. Integendeel, de kinderen zijn alleen maar heftiger gaan reageren op de vader. Een ondertoezichtstelling is daarom nodig in de hoop dat hulp in een gedwongen kader wel een positieve verandering teweeg zal brengen. Als dit het geval is, dan kan daarna worden bezien of er kan worden ingezet op contactherstel tussen de kinderen en de vader.
3.5.
De GI heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De indruk bestaat dat de kinderen op zichzelf een fijn leven hebben. Zij doen het goed op school en in het gezin heerst een ontspannen sfeer. Zij reageren evenwel zorgelijk op contact met de vader. Om dit om te buigen, dient er een gedragsverandering bij de ouders plaats te vinden. Er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen hen. De moeder is ervan overtuigd dat de kinderen niet veilig zijn bij de vader en de vader is ervan overtuigd dat de moeder er alles aan doet om de kinderen bij hem weg te houden. De ouders zullen het gesprek met elkaar moeten aangaan.
Het zou al in het belang van de kinderen zijn als wordt bereikt dat zij zich een ander beeld kunnen vormen van de vader. Het uiteindelijke doel is dat er wordt ingezet op contactherstel tussen de kinderen en de vader. Het is evenwel stap voor stap. Voorlopig worden de kinderen hier niet mee belast. Eerst gaat de GI met de ouders aan de slag. De GI probeert hierbij de moeder weer vertrouwen in de hulpverlening te geven. De GI houdt ook rekening met de belastbaarheid van de moeder, maar de moeder heeft ook haar verantwoordelijkheid als ouder te nemen. Er zal iets moeten gebeuren. Een gesprek tussen de ouders moet dan ook niet wachten op de behandeling van de moeder.
3.6.
De vader heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De vader kan zich erin vinden dat de ouders eerst samen aan de slag moeten alvorens er kan worden ingezet op contactherstel tussen hem en de kinderen. De vader herkent het wantrouwen over en weer. De vader krijgt hiervoor geen hulp. Hij zorgt niet voor een blokkade. Hij wil heel graag. Het is de moeder die niet meewerkt. Een gedwongen kader is daarom noodzakelijk.
De vader is bereid om overal aan mee te werken, zodat er (uiteindelijk) weer omgang komt tussen hem en de kinderen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan.
Het hof overweegt aanvullend als volgt.
De ontwikkeling van de kinderen wordt ernstig bedreigd. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over de emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij hebben extreme angsten ontwikkeld als het over het thema vader gaat, terwijl zij al sinds 2012 geen contact meer met hem hebben. Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige 1] een jongen is met een angstige grondhouding, hetgeen hem belemmert om weerbaar te reageren richting zijn omgeving. [minderjarige 1] heeft de situatie bij de vader als onveilig ervaren en hij toont een sterke loyaliteit jegens zijn moeder. Tijdens de bijeenkomst bij KUK reageert [minderjarige 1] op de vader door met zijn rug naar hem toe te gaan staan en zijn handen voor zijn ogen te houden. [minderjarige 1] moet door de raadsonderzoeker begrensd worden in zijn negatieve uitlatingen over de vader. [minderjarige 1] is op de hoogte van de problemen tussen de ouders. [minderjarige 2] laat, blijkens het raadsrapport, eveneens afwijkend gedrag zien wanneer ze wordt geconfronteerd met de vader. Zij lijkt zich hierin te laten leiden door [minderjarige 1] .
Daarnaast kampen de kinderen met loyaliteitsproblemen als gevolg van de langdurige onderlinge strijd tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren in het belang van de kinderen. Er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen hen en ondanks de ingezette hulpverlening lukt het de ouders niet om het vertrouwen te herstellen. Voorts is het niet gelukt om bij de moeder (emotionele) ruimte te creëren om de vader een plek in het leven van de kinderen te geven. Hierdoor is het negatieve beeld dat de kinderen van de vader hebben blijven bestaan, zelfs versterkt. Het voorgaande maakt dat er ook ernstige zorgen bestaan over de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Indien de kinderen geen mogelijkheid krijgen om zichzelf een (positief) beeld van de vader te vormen en het de ouders niet lukt om te communiceren in het belang van de kinderen, bestaat het risico dat de kinderen (op termijn) tevens bedreigd worden in hun identiteitsontwikkeling.
Het verleden heeft uitgewezen dat bovengenoemde ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet in een vrijwillig kader kan worden weggenomen. De reactie van de kinderen op de vader is – ondanks alle hulp die in het vrijwillig kader is ingezet en ondanks dat de kinderen al sinds lange tijd geen contact meer met de vader hebben – alleen maar heftiger geworden. Zo is wat [minderjarige 1] betreft, bij wie eerst nog ruimte leek te bestaan voor positieve herinneringen aan de vader – met wie de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd –, de boosheid richting de vader in de loop van de tijd alleen maar heftiger geworden. Ook heeft de vrijwillige hulpverlening geen verbetering kunnen brengen in de onderlinge verstandhouding tussen de ouders. Er bestaat nog een groot wantrouwen jegens elkaar en de ouders lijken onvoldoende hun eigen rol in de instandhouding van de strijd te zien. Het hof is – evenals de GI – van oordeel dat beide ouders zich tot het uiterste dienen in te spannen om de communicatie met elkaar op gang te brengen en met elkaar in gesprek te gaan. Het wantrouwen jegens elkaar dient te worden weggenomen. De moeder dient te accepteren dat de vader de vader van de kinderen blijft en dat het voor de ontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij een onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. De vader dient zijn rol in het geheel onder ogen te zien. Hij kan niet enkel de moeder aanwijzen als zijnde degene die verandering in de weg staat.
Om de inzet van de noodzakelijke hulpverlening te kunnen waarborgen en de hulpverlening te kunnen continueren, is een ondertoezichtstelling naar het oordeel van het hof noodzakelijk.
Voor zover de moeder aanvoert dat zij voor zichzelf al hulp heeft ingeschakeld en hiervoor geen ondertoezichtstelling nodig is, overweegt het hof dat het positief is dat de moeder hulp voor zichzelf heeft ingeschakeld, maar dat het de vraag is of deze hulp ook is toegespitst op de verandering die moet worden bewerkstelligd om het beeld dat de kinderen van de vader hebben in positieve zin te veranderen en (zo mogelijk) te komen tot contactherstel tussen de vader en de kinderen. Het hof acht het nodig dat de GI bepaalt welke hulp nodig is en op het verloop van deze hulp toeziet.
3.10.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, P.M.M. Mostermans en A.M.M. Hompus, bijgestaan door de griffier, en is op 26 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.