In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter van 14 april 2017, waarin de arbeidsovereenkomst met [de vennootschap] werd ontbonden op grond van disfunctioneren. [appellant], die een eenmanszaak dreef en in dienst trad bij [de vennootschap], werd op non-actief gesteld en er volgden onderhandelingen over een beëindigingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2017 ontbonden werd en dat [de vennootschap] een transitievergoeding moest betalen, maar weigerde een billijke vergoeding toe te kennen aan [appellant].
In hoger beroep betoogde [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van disfunctioneren en dat hij recht had op een billijke vergoeding. Het hof oordeelde dat [de vennootschap] niet had voldaan aan haar waarschuwingsplicht en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de d-grond (disfunctioneren) niet terecht was. Het hof concludeerde dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte was ontbonden en dat [appellant] recht had op een billijke vergoeding van € 35.000,-. Daarnaast werd de afwijzing van de contractuele vergoeding van € 75.000,- door de kantonrechter vernietigd, en werd [de vennootschap] veroordeeld tot betaling van deze vergoeding in drie jaarlijkse termijnen.
Het hof benadrukte dat de werkgever schriftelijk had moeten waarschuwen voor de gevolgen van disfunctioneren en dat de verstoorde verhoudingen tussen [appellant] en zijn collega niet voldoende waren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De beslissing van het hof werd op 12 oktober 2017 openbaar uitgesproken.