ECLI:NL:GHSHE:2017:4584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
200.222.743_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind heeft verleend, te vernietigen. De rechtbank had de uithuisplaatsing goedgekeurd met ingang van 7 augustus 2017, maar de moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2017, waarbij de moeder en de GI zijn gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI overwogen. De moeder stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op basis van aannames en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar opvoedkwaliteiten. De GI daarentegen stelt dat de moeder niet aan de gestelde doelen heeft voldaan en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeert dat de GI onvoldoende heeft gedaan om de spanningen tussen de ouders te verminderen en dat er positieve ontwikkelingen zijn in de situatie van de moeder. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van de minderjarige is en vernietigt de bestreden beschikking. Het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 oktober 2017
Zaaknummer : 200.222.743/01 en 200.222.743/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/333122/ JE RK 17-1266
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 september 2017, heeft de moeder verzocht:
- de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen (zaaknummer 200.222.743/02);
- de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om uithuisplaatsing af te wijzen
(zaaknummer 200.222.743/01).
2.2.
Bij verweerschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017, heeft de GI verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Anthonise-Gieling;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is hoewel behoorlijk opgeroepen niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier d.d. 21 september 2017 van de advocaat van de moeder;
- het V-formulier d.d. 6 oktober 2017 van de advocaat van de moeder;
- de brief d.d. 13 oktober 2017 van de advocaat van de moeder, met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 september 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 juni 2018.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verleend met ingang van 7 augustus 2017 tot uiterlijk 7 februari 2018. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op basis van aannames. Er is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de opvoedkwaliteiten van de moeder en naar de problematiek van [minderjarige] . Ook is er geen contact geweest met de therapeut van de moeder en voor [minderjarige] is er geen therapeut gezocht. De moeder is leerbaar en staat open voor hulpverlening. Niet alle mogelijkheden zijn benut om de uithuisplaatsing te voorkomen. Verder is er door de GI niet gewerkt aan de communicatie tussen de ouders, terwijl dat destijds de reden voor de ondertoezichtstelling was.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De moeder ontvangt sinds 2015 intensieve (opvoed)ondersteuning van het Leger des Heils. Ook is er video-hometraining ingezet. De door de GI aan de moeder gestelde doelen zijn door de moeder niet gehaald. Het tempo waarin de moeder aan haar problematiek werkt ligt niet hoog genoeg om de ontwikkeling van [minderjarige] bij te houden. Bovendien blokkeert de moeder als zij feedback en/of aanwijzingen krijgt van de hulpverlening. Zij staat dan niet meer open voor hulpverlening. Verder ervaart de moeder veel spanningen door de vader die haar belemmeren in haar functioneren. Er bestaan ernstige zorgen over [minderjarige] . Een uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van zijn opvoeding en verzorging.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan op dit moment geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.7.3.
Uit de stukken en hetgeen is besproken ter zitting is het volgende gebleken.
De ondertoezichtstelling is verzocht in verband met de langdurige strijd tussen de ouders en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] . [minderjarige] kampt met kind eigen problematiek; hij heeft kort gezegd een spraakontwikkelingsachterstand, laat zelfbepalend gedrag zien en laat zich moeilijk corrigeren. Door de GI is vervolgens de focus gelegd op de opvoedvaardigheden van de moeder, omdat de GI meent dat hierin de oorzaak van de problematiek van [minderjarige] gelegen is. Die conclusie is niet met een professioneel onderzoek naar de opvoedingscapaciteiten van de moeder onderbouwd, maar is gebaseerd op aannames van het Leger des Heils en de GI op basis van hetgeen zij feitelijk geconstateerd hebben in de contacten met de moeder en [minderjarige] ; het gedrag dat [minderjarige] bij de moeder laat zien is volgens de GI en het Leger des Heils wel door anderen te corrigeren.
Duidelijk is dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek en dat zij ernstig wordt belast met de spanningen die de strijd met en de angst voor de vader en de dreigende uithuisplaatsing van [minderjarige] met zich meebrengen. Die spanningen belemmeren de moeder in haar functioneren. De draagkracht van de moeder is beperkt en haar situatie kent een wankel evenwicht. Deze belasting van de moeder heeft ook de GI geconstateerd. Naar het oordeel van het hof heeft de GI (nog) onvoldoende gedaan om genoemde spanningen te verminderen terwijl nu juist een belangrijke taak van de GI was om te werken aan de communicatie tussen partijen. Ter zitting bleek bijvoorbeeld dat de GI heel recent zelf de omgang met de vader had afgezegd vanwege het kennismakingsbezoek van [minderjarige] met het door de GI geplande pleegoudergezin zonder daarbij echter met de vader een nieuwe datum voor de omgang te plannen. Dit leidde er toe dat de vader verhaal is gaan halen bij de moeder thuis, waarbij de politie betrokken is geweest. Het hof wijst ook nog op het door de moeder overgelegde facebookbericht van de vader waarin hij een door hem ontvangen bericht van de GI citeert. Ook dit bericht van de GI naar de vader, zo werd ook erkend door de GI ter zitting, getuigt niet van een ook naar de moeder toe zorgvuldige uitoefening van de taak om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Dergelijke situaties brengen juist onnodige spanningen voor de moeder mee. Zoals de raad in het rapport van 28 juli 2017 (dat is opgesteld ten behoeve van een door de vader geïnitieerde en nog lopende procedure over het gezag, het hoofdverblijf en de omgang) heeft geconcludeerd, is er voor de GI een grote rol weggelegd met betrekking tot het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en de samenwerking met de gezinsvoogd en het hof is met de raad van oordeel dat de mogelijkheden in dit kader nog onvoldoende door de GI zijn benut.
Verder is ter zitting gebleken dat er (positieve) ontwikkelingen zijn. De moeder wordt inmiddels begeleid door een medewerker van het Leger des Heils in wie zij vertrouwen heeft. Die medewerker heeft recent geconstateerd dat de moeder vooruitgang heeft geboekt en heeft dat ook aan de GI laten weten. [minderjarige] zit inmiddels in een observatieklas om (de oorzaak van) zijn problematiek beter in beeld te krijgen en de moeder geeft aan dat zij goede contacten met de leerkracht in die observatieklas heeft en hetgeen daar aan [minderjarige] wordt aangereikt ook thuis toepast. Ook heeft de moeder door middel van stukken, zij het deels in een laat stadium overgelegd, inzicht gegeven in het verloop van haar behandeling bij Emergis en in de behandeling van [minderjarige] bij de kno-arts en de logopedist. Uit die stukken blijkt onder meer dat de moeder gemotiveerd is en openstaat om dingen bij te leren. Zij krijgt duidelijk meer inzichten, vaardigheden en zelfvertrouwen. Ook [minderjarige] is goed vooruitgegaan.
3.7.4.
Uit al het voorgaande blijkt dat er op verschillende vlakken beweging (nodig) is en stappen (dienen te) worden gezet. Onder die omstandigheden acht het hof een uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van [minderjarige] .
Daarbij benadrukt het hof dat de situatie van de moeder nog steeds een wankel evenwicht kent en dat het heel belangrijk is dat de moeder de ingezette positieve ontwikkeling doorzet. Van haar wordt verwacht dat zij open zal (blijven) staan voor hulpverlening, stappen zal (blijven) zetten met betrekking tot haar problematiek en (met hulp van de GI) aan de communicatie met de vader zal (blijven) werken.
Van de GI wordt verwacht dat zij de moeder (in samenwerking met het Leger des Heils) de benodigde hulp en ondersteuning biedt in de wankele situatie waarin zij zich bevindt en inzet op de communicatie tussen de ouders en de samenwerking met de gezinsvoogd.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van GI alsnog dient te worden afgewezen.
3.9.
Nu reeds hieronder op het verzoek in de hoofdzaak zal worden beslist, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.222.743/02
wijst het verzoek af;
in zaaknummer 200.222.743/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 augustus 2017;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en M.A. Ossentjuk en is op 20 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.