4.1De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 22 januari 2015 onder “2. Vaststaande feiten" vermeld wat tussen partijen vast staat. Voor zover het daarin vermelde uiteindelijk niet is bestreden, zal ook het hof daarvan uitgaan. Verder staan nog enkele feiten vast als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle vaststaande feiten.
a. [Recycling] Recycling B.V. (hierna [Recycling] ) heeft in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden bestonden uit het leveren en het afvoeren van containers gevuld met afval.
b. [Recycling] heeft in het kader daarvan de volgende facturen aan [geïntimeerde] verzonden:
Factuur 4-11-2013 € 337,35
Factuur 11-11-2013 € 516,31
Factuur 18-11-2013 € 135,76
Factuur 25-11-2013 € 45,52
Factuur 13-1-2014 € 2.920,98
Factuur 20-1-2014 € 2.168,74
Factuur 21-1-2014 € 4.333,01
--------------------
€ 10.457,67
c. Bij akte van 20 januari 2014 (productie 6 memorie van antwoord in incidenteel appel) heeft [Recycling] haar uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad € 6.059.324,79 in pand gegeven aan [appellante] . Van de hiervoor onder b genoemde vorderingen zijn alleen de vorderingen van 4, 11, 18 en 25 november 2013 op de computerlijst van vorderingen als horend bij de akte vermeld. De akte is geregistreerd op 27 januari 2014.
d. Bij akte van 27 januari 2014 (productie 7 memorie van antwoord in incidenteel appel) heeft [Recycling] haar uitstaande vorderingen per 27 januari 2014 ad € 6.353.118,46 in pand gegeven aan [appellante] . Alle hiervoor onder b genoemde vorderingen zijn op de lijst van vorderingen vermeld. De akte is geregistreerd op 30 januari 2014.
e. [Recycling] is bij vonnis van 28 januari 2014 in staat van faillissement verklaard.
f. Bij brief van 10 juli 2014 (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg) is aan [geïntimeerde] bericht dat [appellante] pandhouder is van de vorderingen van [Recycling] op [geïntimeerde] en is [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van onder meer de hiervoor onder b genoemde zeven facturen.
g. Met verlof van de voorzieningenrechter is beslag gelegd ter zekerheid voor betaling van de onder b genoemde zeven facturen (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg).
4.2.1In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen om aan [appellante] te betalen € 10.457,67, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderscheidenlijke facturen, althans vanaf 15 juli 2014, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, en vermeerderd met de incassokosten conform de staffel Buitengerechtelijke Incasso Kosten (BIK), althans de staffel Rapport Voorwerk II ad € 800,-, alsook [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van de procedure waaronder de kosten van het beslag.
4.2.2[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd veroordeling van [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen € 14.210,-.
4.2.3De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 januari 2015 geoordeeld dat de vordering in conventie niet is betwist, zodat deze bij eindvonnis zal worden toegewezen. De kantonrechter heeft verder in dat tussenvonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] op grond van art. 6:130 leden 1 en 2 BW gerechtigd is haar vorderingen op [Recycling] te verrekenen met de thans door [appellante] ingestelde vordering mits de vorderingen van [geïntimeerde] uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien als de in pand gegeven vorderingen. Voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] betrekking hebben op het project [plaats 1] is dat niet het geval. Ten aanzien van de vorderingen betrekking hebbende op het project in [plaats 2] heeft [geïntimeerde] aan [Recycling] opdracht gegeven om containers te plaatsen en te legen, zodat de vorderingen van [geïntimeerde] op [Recycling] ter zake dat project wel verrekenbaar zijn met de door [Recycling] aan [appellante] in pand gegeven vorderingen. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] vervolgens opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [Recycling] twee dagen lang geen containers heeft geplaatst en geleegd en dat [geïntimeerde] daardoor € 7.010,- (per abuis is in het dictum van het tussenvonnis “€ 7.10,00” vermeld) schade heeft geleden.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] heeft bewezen € 5.860,- exclusief btw aan schade te hebben geleden. In conventie is [geïntimeerde] vervolgens veroordeeld om aan [appellante] te betalen € 11.257,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 10.457,67 vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van voldoening. [geïntimeerde] is verder veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. In reconventie is [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 5.860,- exclusief btw. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.3.1[appellante] vordert in het principaal appel onder het voordragen van zeven grieven, waarbij twee grieven als “drie” zijn genummerd, dat het hof de bestreden vonnissen van 22 januari 2015 en 16 juli 2015 voor zover in reconventie gewezen vernietigt voor zover aan [geïntimeerde] is toegewezen € 5.860,- exclusief btw en opnieuw rechtdoende in hoger beroep alsnog de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] volledig zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] voert verweer.
4.3.2[geïntimeerde] vordert in het incidenteel appel en onder het voordragen van vier grieven dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen (het hof begrijpt alleen de vonnissen van 22 januari 2015 en 16 juli 2015) (ten dele) zal vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep de vorderingen in conventie van [appellante] alsnog zal afwijzen, en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie alsnog geheel zal toewijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, alsmede in de nakosten.
[appellante] voert vervolgens verweer in incidenteel appel.
In het principaal en incidenteel appel