[de minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld bij brief van 22 september 2017, overgelegd bij voormeld V6-formulier van 22 september 2017 en zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
Het college heeft het verzoek tot verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp verzonden op 2 augustus 2017. Dit betekent dat het verzoek op 3 of 4 augustus 2017 bij de rechtbank moet zijn ingediend. Door de griffie van de rechtbank is pas op 15 augustus 2017 de stempel “ingekomen” gezet. Het is niet aannemelijk dat het verzoek pas op die datum is binnengekomen. De bijlagen bij het verzoek zijn weliswaar van een latere datum, maar dat wordt verklaard door het feit dat die bijlagen later zijn verzonden. De kinderrechter had blijkens de wet in ieder geval binnen drie weken na de indiening van het verzoekschrift op het verzoek moeten beslissen, maar heeft dit pas op 4 september 2017 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gedaan. De door de rechtbank genomen beslissing is daarom niet rechtsgeldig.
[de minderjarige] en [de vriend] zijn verliefd op elkaar. [de minderjarige] wil graag een leven opbouwen met [de vriend] , haar school afmaken en een normaal contact hebben met haar ouders. Ten onrechte wordt [de minderjarige] gezien als de bron van de problemen. Het zijn de ouders die het contact met [de vriend] verboden hebben. De ouders accepteren [de vriend] niet, enkel op grond van het feit dat hij een ‘buitenlander’ is. Dit moet worden meegewogen.
[de minderjarige] betwist al hetgeen de ouders over [de vriend] hebben verklaard, in het bijzonder dat hij een loverboy zou zijn en dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedreiging, verkrachting en mishandeling. De blauwe plekken bij [de minderjarige] zijn op onverklaarbare wijze ontstaan, hetgeen [de minderjarige] ook zo met haar ouders en dokter heeft besproken.
Er is geen sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, althans niet van zodanige problemen dat deze de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren.
De rechtbank heeft ten onrechte systeemproblematiek ten grondslag gelegd aan de toewijzing van het verzoek van het college. Deze grondslag blijkt niet uit de onderliggende stukken.
In de stukken wordt verwezen naar geruchten over [de vriend] , de omgang tussen [de minderjarige] en [de vriend] , de reactie van [de minderjarige] op de vrijheidsbeneming en het verbod om met [de vriend] om te gaan. Aan [de minderjarige] worden allerlei eisen gesteld en als zij daar niet aan voldoet, als zij haar boosheid uit over haar onterechte opsluiting of als zij de zorgen over [de vriend] wil wegnemen, wordt dit geïnterpreteerd als problematiek, bagatelliseren, ontkennen, wegloopgedrag en onttrekking aan het gezag. Goed gedrag van [de minderjarige] wordt gezien als sociaal wenselijk gedrag. [de minderjarige] betwist dat bij haar de diagnose ‘angststoornis NAO’ of ‘ouder-kindrelatieproblematiek’ is vastgesteld. De rechtbank heeft bovendien op onjuiste gronden vastgesteld dat [de minderjarige] (nog altijd) last heeft van agressieregulatieproblemen. In dit kader wordt ten onrechte verwezen naar het incident met het bekertje water. [de minderjarige] heeft zich, ondanks haar situatie, al maanden rustig gehouden. Ook de weigering van [de minderjarige] om zich te onderwerpen aan het gezag van de ouders en aan de voorwaarden van het veiligheidsplan (nadat [de minderjarige] door de ouders was voorgelogen over [de vriend] ), kan niet worden gekwalificeerd als een ernstig opgroei- of opvoedingsprobleem. Ter zitting van het hof wordt door het college gesteld dat gewerkt moet worden aan het loskomen van de afhankelijkheidsrelatie, hetgeen weer een nieuw argument is.
Er is geen behandeling van de gestelde problematiek in het vooruitzicht gesteld. De overplaatsing naar [verblijfplaats] in een groep met slachtoffers van loverboypraktijken was om het contact tussen [de minderjarige] en [de vriend] in de weg te staan. [de minderjarige] staat tot haar achttiende open voor hulpverlening, maar dan moet dat wel passend zijn. Gesloten jeugdhulp is noodzakelijk noch passend. [de minderjarige] ziet niet in waarom zij niet bijvoorbeeld in een pleeggezin of open groep geplaatst had kunnen worden. Enkel de verwachting dat zij bij gesloten jeugdhulp gebaat zou zijn, is onvoldoende grond om de vrijheidsbeneming te rechtvaardigen. De overheid dient op grond van artikel 3 lid 2 IVRK de jeugdige te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en hiertoe alle passende maatregelen te nemen, waaraan op dit moment niet wordt voldaan.
Onderzoek dient plaats te vinden naar de schadelijke gevolgen van de vrijheidsbeneming, dit om te bepalen of deze opwegen tegen te behalen winst. Voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is schadelijk omdat [de minderjarige] dan haar opleiding niet verder kan volgen. Dit kan betekenen dat zij het schooljaar 2017/2018 opnieuw moet doen, of dat zij haar opleiding helemaal niet meer afrondt. De vrijheidsbeneming is voorts in strijd met artikel 37 sub b IVRK en artikel 5 EVRM. De inbreuk in [de minderjarige] ’s privéleven is in strijd met artikel 16 IVRK en artikel 8 EVRM.
Subsidiair geldt dat de rechtbank slechts een machtiging voor ten hoogste drie weken had behoren af te geven, dit om een eerder toetsingsmoment in te lassen. Nu lijkt men de gesloten jeugdhulp enkel te willen voortzetten, omdat [de minderjarige] nu eenmaal al gesloten zit.
Ten slotte voert [de minderjarige] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen grond is om [de vriend] te horen en dat de rechtbank haar beslissing ter zake mede heeft gebaseerd op e-mailberichten van de ouders van 23 augustus 2017 en 1 september 2017, waarvan [de minderjarige] geen kennis heeft gekregen.
Grief 1 heeft [de minderjarige] ter zitting niet gehandhaafd, zodat die grief geen bespreking meer behoeft.