ECLI:NL:GHSHE:2017:4561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
200.222.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 22 augustus 2017 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had bij de rechtbank verzocht om het vonnis te vernietigen en de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2017 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.C. van Heerd, en was er een beëdigd tolk aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen en aanwijzingen, zijn informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de appellant niet voldoende had gesolliciteerd en niet de benodigde informatie had verstrekt aan de bewindvoerder. De appellant heeft erkend dat hij niet voldoende heeft gesolliciteerd en dat hij niet alle relevante informatie tijdig heeft aangeleverd. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen de appellant konden worden verweten en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2017
Zaaknummer : 200.222.088/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/450 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.C. van Heerd te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair het verzoek van de bewindvoerder alsnog af te wijzen, althans subsidiair de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof redelijk te achten termijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Heerd,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
Tevens verschenen is mevrouw H.N. Köksal-Altun, beëdigd tolk Turks - Nederlands (4898), om ten behoeve van [appellant] te tolken.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 september 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 22 september 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 14 juni 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 22 juni 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. De rechtbank stelt voorop dat de schuldenaar op de hoogte is van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks meerder waarschuwingen door de bewindvoerder en een verhoor bij de rechter-commissaris op 8 februari 2017, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. De rechtbank merkt op dat vooral na het verhoor het belang van met name de informatieplicht duidelijk had moeten zijn voor de schuldenaar. De rechter-commissaris heeft duidelijk aangegeven dat het verhoor bedoeld was als een laatste waarschuwing voor het correct aanleveren van de benodigde informatie aan de bewindvoerder. Van de schuldenaar wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechtercommissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Het ligt op de weg van de schuldenaar om juiste en volledige informatie aan te leveren, hetgeen tot op heden niet heeft plaatsgevonden. De bewindvoerder beschikt niet over de gegevens om de juiste hoogte van het vrij te laten bedrag vast te stellen. Mogelijk is daarbij sprake van een boedelachterstand.
2.5.
De schuldenaar wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenaar, om aan de sollicitatie-verplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De schuldenaar heeft echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaar de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] werkt 27 uur per week en er is vanuit zijn huidige werkgever de toezegging dat zijn uren worden uitgebreid naar 40 uur per week zodra de extra werklocatie gereed is. Omdat de bouw hiervan vertraging heeft opgelopen zijn de uren helaas niet uitgebreid, maar [appellant] verwacht dat dit wel op korte termijn zal gebeuren. Hij was er naar aanleiding van het verhoor bij de Rechter-Commissaris op 8 februari 2017 vanuit gegaan dat dit akkoord was en dat daardoor minder zwaar zou worden getild aan de sollicitatieverplichting. Daarbij geldt dat hij 47 jaar oud is, nagenoeg geen opleiding heeft en gebrekkig Nederlands spreekt. Hij heeft daarom op zijn zachtst gezegd een achterstand op de arbeidsmarkt en is blij met de baan die hij heeft en die wil hij niet verliezen. Omdat [appellant] 's ochtends van 9.00 uur tot 12.00 uur en ‘s avonds wisselend van 18.00 uur tot 23.00 uur of van 21.00 uur tot 24.00 uur werkt, is het vinden van werk dat daar op aansluit bijzonder moeilijk. Zonder daarmee het belang van de sollicitatieverplichting tekort te doen, is het redelijk theoretisch te stellen dat de schuldeisers door het feit dat [appellant] enige tijd onvoldoende heeft gesolliciteerd zijn benadeeld. In ieder geval is hij zeker bereid om zich voor de volle 100% te houden aan de sollicitatieverplichting als het hof hem een laatste kans wil geven. Daarnaast hoopt hij natuurlijk ook dat hij op zeer korte termijn binnen zijn huidige functie zijn uren kan uitbreiden naar 40 uur per week. Wat de informatieverplichting betreft is [appellant] van mening dat hij - zeker vanaf het gesprek met de Rechter-Commissaris - aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Hij heeft naar zijn weten alle voor de schuldsaneringsregeling noodzakelijke informatie aan de bewindvoerder verstrekt. Mocht de bewindvoerder echter nog informatie wensen, dan is het hem niet bekend welke informatie nog ontbreekt. Indien de bewindvoerder duidelijk maakt om welke informatie het gaat, zal hij die alsnog aanleveren. In ieder geval is de sanctie van beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei een te zware maatregel gelet op de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen. [appellant] is van mening dat bij de tekortkomingen ook had kunnen worden volstaan met een verlenging van de termijn van zijn schuldsaneringsregeling over de tijd dat hij niet aan zijn verplichtingen zou hebben voldaan, een en ander overeenkomstig artikel 349a lid 3 Fw. Primair verzoekt hij dan ook om het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 22 augustus 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de bewindvoerder alsnog af te wijzen. Indien het hof het verzoek niet afwijst verzoekt hij om de termijn van de schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 349a Fw te verlengen voor een door het hof in redelijkheid vast te stellen termijn.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] benadrukt dat hij thans met ingang van 1 november 2017 zicht heeft op een fulltime arbeidsbetrekking bij zijn huidige werkgever, althans op een uitbreiding van zijn aantal arbeidsuren. [appellant] erkent dat hij een dergelijke urenuitbreiding al vaker heeft aangekondigd, meer concreet per 1 april 2017 en 1 september 2017, maar dat de beoogde ingangsdatum vanwege vertragingen bij de bouw van de tweede locatie van zijn werkgever steeds is opgeschoven. Nu heeft hij er naar eigen zeggen alle vertrouwen in dat een en ander per 1 november 2017 ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden. Desgevraagd erkent [appellant] dat hij niet voldoende (aanvullend) heeft gesolliciteerd en de bewindvoerder ook niet steeds, gevraagd dan wel spontaan, van alle relevante informatie heeft voorzien. [appellant] zegt niet aanvullend te hebben gesolliciteerd omdat de onregelmatige uren van zijn huidige parttime baan het vinden van een hierop aansluitende parttime baan nagenoeg onmogelijk maakt en dat hij thans wel alle nog ontbrekende informatiebescheiden aan zijn bewindvoerder heeft doen toekomen. In dat kader meldt hij eerst nu dat zijn jongste zoon op dit moment geen inkomsten uit arbeid heeft en dat zijn oudste zoon inmiddels drie weken in ploegendienst werkt, maar nog geen loonstrook heeft ontvangen zodat hij deze ook nog niet aan de bewindvoerder heeft kunnen doen toekomen. [appellant] erkent evenwel dat deze informatie op gespannen voet staat met de mededeling van zijn zoon zoals bij het verhoor door de rechter-commissaris gedaan dat zowel hij als zijn broer een vast inkomen uit arbeid zou hebben. Voorts geeft [appellant] aan de Nederlandse taal wel redelijk te verstaan maar, zeker als hij wat gespannen is, slechts beperkt te kunnen spreken. Dat zou in het verleden beter zijn geweest, veel taalkennis zou naar zijn zeggen met de jaren zijn weggezakt. Tot slot voert [appellant] aan dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan, dat zijn familie zijn reis naar en verblijf in Turkije, waarop de bewindvoerder hem thans bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aanspreekt, zouden hebben bekostigd en dat hij denkt zijn schuldsaneringsregeling, al dan niet met een verlengde looptijd, tot een goed einde te kunnen brengen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er is, voor zover de bewindvoerder bekend, inderdaad sprake van een contract voor 27 uur per week. Of dit aantal uren daadwerkelijk wordt gewerkt is echter niet te controleren omdat de salarisstroken ontbreken. Daarnaast wordt aangegeven dat [appellant] verwacht dat hij op korte termijn 40 uur per week zou kunnen gaan werken. Ook bij het verhoor van 8 februari 2017 gaf [appellant] al aan op korte termijn fulltime te kunnen gaan werken. Inmiddels is het verhoor zeven maanden geleden en is er nog geen fulltime dienstverband. Het is dan ook de vraag of er wel een fulltime dienstverband komt en zo ja per wanneer. Tevens is er bij het verhoor zeer nadrukkelijk aangegeven dat [appellant] het onmiddellijk aan de bewindvoerder dient te melden wanneer hij niet fulltime kan werken per april 2017 en dat, wanneer er niet fulltime gewerkt kan worden, [appellant] aanvullend dient te solliciteren. Tevens is er bij het verhoor reeds nadrukkelijk aangegeven dat het een laatste waarschuwing betreft. [appellant] geeft in het verweerschrift aan dat hij zeker bereid is om zich voor de volle 100% aan de sollicitatieverplichting te houden als hem een laatste kans wordt geboden. Hij is echter bij de toelatingszitting reeds nadrukkelijk op de sollicitatieplicht gewezen en heeft "De 7 regels binnen de schuldsaneringsregeling" ondertekend, waarin hij ook heeft verklaard minstens viermaal per maand aantoonbaar en serieus te solliciteren. Gelet op het feit dat [appellant] , ondanks dat hij deze spelregels heeft ondertekend en ondanks dat hij bij het verhoor nog eens uitgebreid op de sollicitatieverplichting is gewezen, niet heeft gesolliciteerd, althans hier geen enkel bewijsstuk van heeft overgelegd, is er geen enkel vertrouwen dat deze toezegging nu wel zal worden nagekomen. [appellant] geeft voorts aan dat hij gebrekkig Nederlands spreekt en derhalve een achterstand heeft op de arbeidsmarkt. [appellant] is reeds sinds 1988 in Nederland en heeft hier zelfs een eigen onderneming gehad. Daarnaast mag verwacht worden dat [appellant] er zelf alles aan doet om zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren om zo meer opbrengsten voor zijn schuldeisers te genereren. Wanneer [appellant] problemen ervaart met de Nederlandse taal ligt het dan ook op zijn pad om taallessen te volgen om zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De taalachterstand kan dan ook niet worden gebruikt als excuus om niet te voldoen aan de sollicitatieverplichting. Tevens zijn er voldoende banen waarbij het niet noodzakelijk is om vloeiend Nederlands te spreken of te schrijven. Zeker in zijn woonomgeving, omgeving Venlo, is er veel tuinbouw waarbinnen vele banen zijn waarvoor het niet noodzakelijk is dat iemand de Nederlandse taal machtig is. Het spreken van gebrekkig Nederlands mag dan ook geen enkele reden zijn om niet, althans onvoldoende, te solliciteren. In de ondertekende "De 7 regels binnen de schuldsaneringsregeling" heeft [appellant] verklaard dat hij de bewindvoerder uit zichzelf zal informeren over alles wat van belang kan zijn. Bij het verhoor is de informatieplicht ook nadrukkelijk besproken. Tevens is met de bewindvoerder afgesproken dat alle mogelijk relevante gegevens maandelijks worden aangeleverd. [appellant] stelt het hem niet duidelijk is welke informatie momenteel nog ontbreekt. Dit is echter zeer nadrukkelijk beschreven in verslag 3, waarvan een kopie naar de gemachtigde van [appellant] is verzonden. Tevens is de informatieplicht per mail meerdere malen uitgelegd. Momenteel ontbreken nog de inkomstengegevens vanaf maart 2017 t/m heden, de bankgegevens vanaf 19 februari 2017 t/m heden, het gewijzigd arbeidscontract per april 2017 en informatie omtrent thuissituatie met betrekking tot het werk/school van de zonen. Ook wanneer die gegevens, in het kader van het hoger beroep, alsnog worden aangeleverd moet worden geoordeeld dat de informatieplicht tijdens de schuldsaneringsregeling onvoldoende is nagekomen. Het is immers de bedoeling dat alle mogelijk relevante informatie uit eigen beweging door [appellant] wordt aangeleverd. Het is niet de taak van de bewindvoerder om (herhaaldelijk) informatie op te vragen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] recent slechts driemaal (aanvullend) heeft gesolliciteerd wat veel te weinig is. Daarbij heeft de bewindvoerder ook geen vertrouwen in de toezegging van de werkgever van [appellant] dat zijn aantal uren zal worden uitgebreid nu deze toezegging al tweemaal eerder is gedaan en de wijze waarop de toezegging geformuleerd is ook erg vrijblijvend is, althans dat hierin geen enkele garantie wordt geboden. Bovendien is [appellant] al meerdere malen gewaarschuwd en heeft hij, net als zijn zoons die de Nederlandse taal zeer wel machtig zijn en daarnaast voortdurend stellen hun vader bij de nakoming van diens verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling te ondersteunen, al vele malen beterschap beloofd. Maar zelfs ondanks de allerlaatste waarschuwing van de rechter-commissaris komt hier steevast niets van terecht. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat uit de zojuist door [appellant] aan haar overhandigde bankafschriften blijkt dat hij drie weken in Turkije heeft verbleven en er een Oranje spaarrekening op nahoudt. Van beide belangrijke feiten was de bewindvoerder niet op de hoogte, zij komt er hier nu ter plekke toevalligerwijs achter. Dit bevestigt volgens haar alleen maar dat [appellant] nog immer volhardt in zijn gedragingen en dat zij dus ook geen enkel nut ziet in een voortzetting, al dan niet met een verlengde looptijd, van de schuldsaneringsregeling.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] ondanks herhaalde aansporingen, waarschuwingen en aanwijzingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en (aanvullende) sollicitatieplicht structureel niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft hij nagenoeg in het geheel niet (aanvullend) gesolliciteerd, ondanks het feit dat hij hier met name bij gelegenheid van het verhoor bij de rechter-commissaris van 8 februari 2017 nog nadrukkelijk op is gewezen en hem in dat kader ook een allerlaatste kans is geboden. [appellant] heeft de aanwijzing van de rechter-commissaris, dat hij aanvullend diende te solliciteren indien zijn arbeidsovereenkomst niet met ingang van april 2017 zou worden opgehoogd naar een fulltime aanstelling, compleet naast zich neergelegd.
3.8.3.
Daarnaast heeft [appellant] , naast het feit dat hij de bewindvoerder gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling nimmer spontaan heeft geïnformeerd, bij voortduring verzuimd om ook opgevraagde informatiebescheiden aan zijn bewindvoerder te doen toekomen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). De bewindvoerder gaat op dit moment op basis van de haar bekende gegevens uit van een boedelachterstand van
€ 354,28, maar naar het oordeel van het hof staat de exacte boedelachterstand nog steeds niet vast nu onder meer verificatoire bescheiden met betrekking tot de inkomenspositie van de zonen met wie [appellant] samenwoont – en mogelijk kosten deelt - nog steeds niet door hem zijn overgelegd en de mededelingen die hierover bij diverse gelegenheden door hem en zijn zonen zijn gedaan bovendien met elkaar in tegenspraak zijn. Daarbij is [appellant] , zoals eerder opgemerkt, ook aantoonbaar tekort geschoten ten aanzien van de op hem in het kader van de schuldsaneringsregeling rustende spontane informatieplicht. De bewindvoerder begrijpt uit de herhaaldelijk door haar opgevraagde doch eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellant] overgelegde bankafschriften dat hij drie weken in Turkije is verbleven – als door [appellant] ter zitting in hoger beroep erkend - en bovendien beschikt over een spaarrekening. Van beide feiten was de bewindvoerder niet op de hoogte en het hof is van oordeel dat [appellant] wist, dan wel had dienen te onderkennen, dat deze informatie van belang was voor een correct verloop van zijn schuldsaneringsregeling en dus spontaan, en in geval van de reis naar Turkije ook vooraf, door hem aan de bewindvoerder had moeten worden bericht, hetgeen niet is geschied. Een en ander roept bovendien de vraag op of er wellicht nog meer van belang zijnde omstandigheden zijn welke niet door [appellant] aan zijn bewindvoerder zijn bericht. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, in welk verband het hof mede naar de processtukken verwijst, en hij daarnaast bij herhaling door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris op zijn tekortkomingen alsmede het belang van een juiste nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting is gewezen, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen.
Dit daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – niet is opgesteld, althans in hoger beroep niet is overgelegd.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.