ECLI:NL:GHSHE:2017:4557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
200.216.319_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar kinderen na beëindiging van het gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder die verzoekt om een omgangsregeling met haar twee minderjarige kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 23 februari 2017 het verzoek van de moeder om een omgangsregeling afgewimpeld, waarbij de GI (Gecertificeerde Instelling) de contactmomenten had beperkt. De moeder is in hoger beroep gegaan, omdat zij van mening is dat de beperking van de contactmomenten niet in het belang van de kinderen is. De kinderen, geboren in 2008, verblijven sinds april 2016 in een pleeggezin en hebben te maken met hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. De GI heeft de omgangsregeling beperkt omwille van het hechtingsproces van de kinderen bij de pleegouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2017 zijn zowel de moeder als de GI en de pleegouders gehoord. De moeder betoogt dat de kinderen meer contact met haar willen en dat de huidige regeling hen niet ten goede komt. De GI daarentegen stelt dat de huidige regeling stabiliteit biedt en dat de kinderen baat hebben bij de beperking van de contactmomenten. Het hof heeft de stukken en verklaringen zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat de beperking van de omgangsregeling in het belang van de kinderen is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de moeder in haar verzoek niet wordt gevolgd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2017
Zaaknummer : 200.216.319/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/231676 / FA RK 17-499
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J.M. Kammers,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de familie [belanghebbenden] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 mei 2017, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder om op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat er tussen de moeder en de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wekelijks een belmoment plaatsvindt en één keer per twee weken een bezoekmoment, toe te wijzen, althans een zodanige regeling vast te stellen die het hof redelijk acht.
2.2.
De GI heeft op 7 juli 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kammers;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
De raad is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 februari 2017;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 19 juli 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn - voor zover in hoger beroep van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
tezamen ook aan te duiden als de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 29 november 2016 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep; aan de orde - het gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 13 april 2017.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds april 2016 in het huidige pleeggezin.
3.3.
De GI heeft bij schriftelijke aanwijzing van 18 november 2016 het bel- en bezoekcontact tussen de moeder en de kinderen beperkt tot één belmoment per maand en één bezoekmoment (onder begeleiding van het Axiehuis) per drie weken.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij wekelijks een belmoment plaatsvindt en eenmaal per twee weken een bezoekmoment, althans tot vaststelling van een omgangsregeling, die de rechtbank redelijk acht, afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder acht de beperking in haar contacten met de kinderen, die de GI bij schriftelijke aanwijzing heeft aangebracht, niet in het belang van de kinderen. De GI heeft - anders dan de rechtbank heeft overwogen - niet voldoende onderbouwd dat de kinderen veel last ervaren van de contactmomenten met de moeder en dat uitbreiding van de contactmomenten zal leiden tot meer onrust en niet in het belang van de kinderen is. Blijkens het verslag van het Axiehuis van 24 februari 2017 belast de moeder de kinderen tijdens de omgangsmomenten niet met vragen of opmerkingen en hebben zich geen situaties voorgedaan die eventueel opstandig gedrag van de kinderen na de omgangsmomenten zouden kunnen verklaren. Het Axiehuis concludeert dan ook dat er geen reden is voor beperking van de contactmomenten zoals daarvan thans sprake is.
Het afgelopen half jaar zijn de belmomenten en de bezoekmomenten goed verlopen. Van een ernstige terugval in het gedrag van de kinderen na de bezoeken van de moeder is geen sprake meer. De moeder kan de inhoud van het tussentijds verslag van het Axiehuis van 14 juli 2017 dan ook niet goed plaatsen.
De moeder accepteert inmiddels dat de toekomst van de kinderen in het pleeggezin ligt en zij is in staat aan de kinderen emotionele toestemming te geven om in het pleeggezin op te groeien. De moeder betwist dat zij de kinderen belast met volwassenenproblematiek en hen in een loyaliteitsconflict brengt. Zij erkent dat de kinderen kind eigen problematiek hebben, maar verschilt van mening met de GI over de oorzaak van deze problematiek.
De kinderen geven voortdurend aan dat zij meer contact met de moeder willen hebben. Toename van de contact- en bezoekmomenten zal voor meer rust en duidelijkheid voor de kinderen zorgen.
De samenwerking met de GI verloopt stroef. De moeder voelt zich steeds meer buitengesloten.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Omwille van het hechtingsproces van de kinderen bij de pleegouders heeft de GI besloten de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen te verminderen. Vóór deze vermindering reageerden de kinderen op contactmomenten met de moeder in de vorm van negatief gedrag en afzetten tegen de pleegouders. De kinderen lieten gedragsproblemen zien die gerelateerd worden aan hechtingproblematiek. De kinderen zijn onveilig gehecht en zijn eind 2016 gestart met speltherapie. De moeder wordt bij deze therapie betrokken.
De moeder heeft moeite met het nakomen van de omgangsafspraken. Op dit moment verloopt de omgang tussen de moeder en de pleegouders stug.
De huidige contactregeling is goed voor de kinderen. Sinds vier à vijf maanden is hun gedrag stabieler. Er is bij de kinderen meer rust na de contactmomenten.
De kinderen hebben het druk onder meer met school, therapie, huiswerk en afspraakjes met vriendinnen. Ook hebben zij contactmomenten met de vader. De GI heeft bij de beperking van de contactmomenten mede gekeken naar de belastbaarheid van de kinderen qua tijd.
Tijdens de laatste evaluatie is afgesproken dat de medewerker van het Axiehuis tijdens de begeleide bezoeken op het moment zelf meer sturend zal optreden richting de moeder.
3.8.
De pleegouders hebben ter zitting - in het kort - het volgende verklaard. Een hogere frequentie van de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen heeft weinig toegevoegde waarde. De moeder zou tijdens de bezoeken wat meer activiteiten met de kinderen kunnen ondernemen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op verzoek van de ouders of een van hen stelt de rechter een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht.
3.9.2.
Bij de stukken bevinden zich rapporten van Xonar, waarin verslag wordt gedaan van een psychodiagnostisch onderzoek dat bij de kinderen is verricht. Uit deze rapporten komt naar voren dat beide kinderen kampen met forse problematiek in de zin van een belaste voorgeschiedenis, die zich kenmerkt door onveiligheid, agressie, verwaarlozing en wisselingen in woonplek en opvoeders. Beide kinderen kennen ook hechtingsproblematiek, die al in de vroege kinderjaren is ontstaan. Daarnaast zijn de kinderen belast met ernstige loyaliteitsproblemen, omdat de moeder, zo staat voor het hof voldoende vast, de kinderen nog steeds niet de emotionele toestemming geeft om in het pleeggezin te wonen.
Het hof is van oordeel dat de GI met de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderen in de periode dat de GI de omgangsmomenten met de moeder nog niet had beperkt, veel last hadden van deze contacten. Bij [minderjarige 2] uitte dit zich in externaliserend gedrag, dat zeer zorgelijke vormen aannam. Bij [minderjarige 1] was sprake van angst en onveiligheidsgevoelens.
Ter zitting heeft de GI verklaard dat de huidige omgangsregeling met de moeder voor meer rust en stabiliteit bij de kinderen heeft gezorgd. Uit het tussentijds verslag van het Axiehuis van 14 juli 2017 blijkt dat de moeder tijdens de bezoekmomenten met de kinderen chaotisch overkomt, hetgeen blijkt uit het aanbieden van veel korte en wisselende activiteiten tijdens het contact en het moeite hebben om dieper op zaken die bij de kinderen spelen in te gaan. Tevens doet de moeder nog steeds belastende uitspraken in aanwezigheid van de kinderen. Dit laatste komt ook voor tijdens de belmomenten.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat een uitbreiding van de omgang zowel ten aanzien van de bezoek- als de belmomenten, zoals door de moeder in hoger beroep is verzocht, mede gelet op de loyaliteitsproblematiek bij de kinderen, hun belaste voorgeschiedenis en hun hechtingsproblematiek, weer voor meer onrust bij de kinderen zal zorgen en derhalve niet in hun belang is.
Het hof heeft van de GI ter zitting vernomen dat tijdens de laatste evaluatie is afgesproken dat de medewerker van het Axiehuis tijdens de begeleide bezoeken op het moment zelf meer sturend zal optreden richting de moeder. De moeder heeft tegenover het hof verklaard dat zij zich hierin kan vinden. Het hof hoopt dat deze nieuwe aanpak eraan zal bijdragen dat de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen beter gaan verlopen. Wellicht dat dan ruimte ontstaat voor uitbreiding of wijziging van de omgangsregeling.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, C.D.M. Lamers en
A.M.M. Hompus en is op 19 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.