ECLI:NL:GHSHE:2017:4553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
200.210.474_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling tussen ouders na gewelddadige incidenten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind en een informatie- en consultatieregeling met de moeder werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.J. Schoonbrood, verzocht het hof om een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij eens per week en de helft van de feestdagen omgang zou hebben met zijn kind. Daarnaast vroeg hij om informatie over de ontwikkeling en het welzijn van het kind van de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.A. Bronneberg.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk was voor zowel het kind als de moeder dat er enige vorm van contact was tussen de vader en het kind, gezien de gewelddadige incidenten die zich in het verleden hadden voorgedaan. De vader had in oktober 2016 geprobeerd het kind te ontvoeren, wat leidde tot ernstige zorgen over de veiligheid van de moeder en het kind. De moeder en het kind verbleven op een geheim adres onder bescherming van de politie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2017 heeft het hof de standpunten van beide partijen gehoord. De vader betoogde dat hij een band met zijn kind wilde opbouwen en dat hij spijt had van zijn eerdere daden. De moeder daarentegen stelde dat contact met de vader niet in het belang van het kind was, gezien de eerdere gewelddadige incidenten en de aanhoudende druk vanuit de vader en zijn familie.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen. De Raad benadrukte dat er momenteel geen onbelast contact mogelijk was tussen de vader en het kind, gezien de veiligheidsrisico's. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, met de overweging dat de veiligheid van het kind en de moeder voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 oktober 2017
Zaaknummer: 200.210.474/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/225447 / FA RK 16-3229
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood,
tegen
[verweerster],
verblijvende op een onbekend adres,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.F.A. Bronneberg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 januari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2017, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • een omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader eens per week gedurende een dag, alsmede de helft van de feestdagen, omgang heeft met de hierna nader te noemen [minderjarige] , althans een andere omgangsregeling vast te stellen;
  • te bepalen dat de moeder met ingang van heden telkens wanneer daar aanleiding toe bestaat, maar in elk geval eens per twee maanden, voor het eerst per eind oktober 2016, de vader schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] alsmede de gewichtige aangelegenheden betreffende de persoon en het vermogen van [minderjarige] , althans een andere informatie- en consultatieregeling vast te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 maart 2017, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader af te wijzen onder handhaving van de bestreden beschikking – zo nodig met verbetering van de gronden – althans een zodanig beschikking te geven als het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bronneberg;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 21 juli 2017;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 september 2017.
Het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 september 2017 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het hof heeft evenwel beslist dat dit stuk wordt toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De man heeft in eerste aanleg verzocht een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling vast te stellen gelijkluidend aan de thans in hoger beroep verzochte regelingen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift het volgende aan.
De vader is in eerste aanleg niet gehoord, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor en daardoor het beginsel van behoorlijk proces is geschonden.
Indien er aanvankelijk begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt, kan de veiligheid van [minderjarige] worden gewaarborgd, aldus de vader. Dat er voor onbepaalde tijd geen enkele omgang tussen hem en [minderjarige] plaatsvindt, is niet in het belang van [minderjarige] .
Als de moeder hem schriftelijk op de hoogte stelt en hem raadpleegt over te nemen beslissingen, komt de veiligheid en het verblijfadres van de moeder en [minderjarige] niet in het gedrang.
De vader heeft ter zitting bij het hof, voor zover hier van belang, aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De vader wil graag een band opbouwen met [minderjarige] , die hij sinds de beëindiging van de relatie met de moeder niet meer heeft gezien. De gebeurtenissen in oktober 2016 kwamen voort uit wanhoop dat de vader [minderjarige] niet meer zag. De vader heeft veel spijt van wat hij heeft gedaan. Het vertrouwen van de moeder in hem als vader zal opgebouwd moeten worden. De vader weet niet hoe hij dit zou kunnen doen.
De vader betwist dat er vanuit hem of zijn familie contact wordt gezocht met de moeder dan wel druk wordt uitgeoefend op de moeder. Het is juist de moeder die hem uitdaagt opnieuw in de fout te gaan.
Het is mogelijk omgang tussen hem en [minderjarige] tot stand te brengen zonder dat de vader contact heeft met de moeder. Een derde zou [minderjarige] kunnen ophalen waarna de vader op een neutrale plek contact met hem heeft voor korte tijd.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift het volgende aan.
Er is geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
Gezien de gebeurtenissen op 9 oktober 2016 waarbij de vader samen met onder andere familieleden met grof geweld de woning waar de vrouw verbleef is binnengedrongen, de vrouw en haar familie ernstig heeft mishandeld en [minderjarige] heeft ontvoerd met een mes tegen zijn wang, is het uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk voor zowel [minderjarige] als de moeder dat er enige vorm van contact is tussen [minderjarige] en de vader. De vader is poging tot doodslag ten laste gelegd en naar aanleiding van het door vader uitgeoefende geweld is de moeder in overleg en in samenwerking met de politie ondergedoken met [minderjarige] op een geheim adres. De vader heeft door zijn handelen laten zien dat hij niet in staat is in het belang van [minderjarige] te handelen. Ook in appel toont de vader hierin geen enkel inzicht. Hij handelt enkel in zijn eigen belang, hetgeen geen basis vormt voor het laten plaatsvinden van (begeleide) omgang.
De veiligheid van de moeder en [minderjarige] kan niet worden gewaarborgd indien de moeder de vader moet informeren, laat staan consulteren. Dit strookt niet met het traject van de politie waarbij de moeder op een voor de vader geheim adres verblijft. Dit geldt temeer nu er door de familie van de vader, die betrokken was bij de gebeurtenissen op 9 oktober 2016, nog altijd een grote druk wordt uitgeoefend op de moeder en de moeder ook een grote angst heeft voor nieuwe voorvallen door de familie van de vader.
De moeder heeft ter zitting bij het hof, voor zover hier van belang, aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De moeder begrijpt dat de vader een band wil opbouwen met [minderjarige] . Op dit moment is dit evenwel niet in het belang van [minderjarige] en de moeder. Naar aanleiding van het voorval in oktober 2016 zit de moeder met [minderjarige] in een speciaal veiligheidsprogramma. Desondanks ervaart de moeder nog steeds druk vanuit de vader en leden van zijn familie, die betrokken waren bij de ontvoering van [minderjarige] . De vader heeft via derden ook geprobeerd het adres van de moeder en [minderjarige] te achterhalen. De moeder is bang voor herhaling. De moeder krijgt therapie voor hetgeen is voorgevallen, waarna zo nodig ook nog hulp wordt ingezet voor de moeder en [minderjarige] tezamen.
Gelet op een en ander is ook een informatie- en consultatie‑regeling thans niet in het belang van [minderjarige] . De moeder sluit zich ook aan bij het betoog van de raad in deze.
De moeder staat wat de toekomst betreft open voor omgang tussen de vader en [minderjarige] , als de vader de situatie ten goede kan keren.
3.6.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat ieder kind recht heeft op onbelast contact met de ouders. In deze situatie kan vooralsnog echter geen sprake zijn van onbelast contact, nog los van het veiligheidsprobleem. De stress die omgang tussen de vader en [minderjarige] bij de moeder zou veroorzaken is, nu de moeder de zorg draagt voor [minderjarige] , niet goed voor [minderjarige] . Het heeft tijd nodig om de stress die de gebeurtenissen in oktober 2016 hebben veroorzaakt te reduceren bij de moeder. Daarbij komt dat het de vraag is of het verantwoord is hulpverleners te belasten met de begeleiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] gezien diezelfde gebeurtenissen in oktober 2016.
Ook een informatie- en consultatieregeling acht de raad thans niet in het belang van [minderjarige] . De situatie dient tot rust te komen. Een dergelijke regeling geeft spanningen in positieve en negatieve zin en kunnen voor de vader een trigger vormen voor impulsief gedrag. Temeer nu de familie van de vader een beroep lijkt te doen op zijn vaderschap.
De raad acht het van belang dat de vader aan zichzelf gaat werken, door bijvoorbeeld in therapie te gaan.
Hoor en wederhoor
3.7.
Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Nu de vader in hoger beroep – zowel schriftelijk als mondeling – in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken, heeft de vader geen belang meer bij bespreking van zijn grief dat hij in eerste aanleg ten onrechte niet is gehoord.
Omgangsregeling en informatie- en consultatieregeling
3.8.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge artikel 1:377b lid 2 BW kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.9.
De rechtbank heeft overwogen dat het uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk is voor zowel [minderjarige] als voor de moeder dat er enige vorm van contact is. Het incident dat heeft plaatsgevonden is dermate disproportioneel dat de veiligheid van [minderjarige] niet gewaarborgd kan worden en contact thans niet in zijn belang wordt geacht. De vader heeft door zijn handelen immers laten zien dat hij niet in staat is in het belang van [minderjarige] te handelen en te overzien welke risico’s en gevolgen zijn gedrag hebben voor [minderjarige] .
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een informatie- en consultatieregeling heeft de rechtbank overwogen dat gelet op hetgeen is overwogen in het kader van de omgangsregeling en gelet op het feit dat de moeder en [minderjarige] in een traject van politie zijn geplaatst teneinde hun veiligheid te kunnen waarborgen, het vaststellen van een informatie- en/of consultatieregeling op dit moment een brug te ver is.
3.10.
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de verzoeken van de vader om een omgangsregeling en om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, dienen te worden afgewezen.
Het hof overweegt aanvullend dat het hof geen reden heeft om aan te nemen dat het veiligheidsrisico thans niet meer aanwezig is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader is geschorst uit voorlopige hechtenis onder – onder meer – de voorwaarden dat hij geen contact zal (laten) leggen met de moeder en hij zich gedurende de schorsing niet zal ophouden in een straal van 5 kilometer rond of in de [adres] te [plaats] (het adres van oma en stiefopa (mz) waar de moeder met [minderjarige] woonde ten tijde van het incident in oktober 2016), hetgeen door middel van een GPS-enkelband met politieopvolging wordt gecontroleerd. De moeder zit met [minderjarige] – zo is ter zitting onbetwist gesteld – nog altijd in een veiligheidstraject van justitie. Daarbij komt dat de vader geen therapie of training heeft gehad of thans volgt ter regulering van impulsen en agressie, zodat het hof geen reden heeft om aan te nemen dat er thans geen risico meer is dat de vader overgaat tot agressieve acties zoals in oktober 2016.
Het aanwezige veiligheidsrisico kan voorts niet dan wel onvoldoende worden weggenomen door – zoals de vader stelt – [minderjarige] voor omgang met de vader door een derde bij de moeder op te halen en de omgang te laten plaatsvinden op neutraal terrein. De vader dan wel een ander zou immers de persoon die [minderjarige] bij de moeder ophaalt en hem naar haar terugbrengt kunnen volgen om de verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] te achterhalen. Daar komt bij dat het gezien de leeftijd van [minderjarige] de vraag is of omgang op deze wijze wel in zijn belang is en het de vraag is wie de omgang zou moeten begeleiden, mede gezien de door de raad opgeworpen vraag of het wel verantwoord is hulpverleners te belasten met de begeleiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
Ook het verzoek van de vader om een informatie- en consultatieregeling dient – in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank – gezien het bovenstaande op dit moment te worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat een informatie- en/of consultatieregeling voor de moeder spanningen oproept die een negatieve invloed kunnen hebben op haar verwerkingsproces en voor de vader een trigger kunnen vormen voor impulsief gedrag.
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Het hof zal afwijzen het meer of anders verzochte.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 januari 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en A.M.M. Hompus, bijgestaan door de griffier, en is op 19 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.