In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn vijf maanden oude zoon, waarbij hij een gevangenisstraf van 18 maanden kreeg opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de zoon van de verdachte. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft gehoord, die vrijspraak voorstelde. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige hersenletsel was bij het slachtoffer, maar kon niet vaststellen wanneer de geweldshandelingen hadden plaatsgevonden. De deskundigen concludeerden dat de combinatie van de bevindingen veel waarschijnlijker was bij een niet-accidentele toedracht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met wettig en overtuigend bewijs kon worden belast voor de geweldshandelingen, waardoor het niet anders kon zijn dan dat een ander zich daaraan schuldig had gemaakt. Het hof sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.