ECLI:NL:GHSHE:2017:4533

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
20-003045-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag op eigen kind met ernstig hersenletsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn vijf maanden oude zoon, waarbij hij een gevangenisstraf van 18 maanden kreeg opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de zoon van de verdachte. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft gehoord, die vrijspraak voorstelde. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige hersenletsel was bij het slachtoffer, maar kon niet vaststellen wanneer de geweldshandelingen hadden plaatsgevonden. De deskundigen concludeerden dat de combinatie van de bevindingen veel waarschijnlijker was bij een niet-accidentele toedracht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met wettig en overtuigend bewijs kon worden belast voor de geweldshandelingen, waardoor het niet anders kon zijn dan dat een ander zich daaraan schuldig had gemaakt. Het hof sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003045-12
Uitspraak : 19 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 augustus 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-840272-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is verdachte ter zake van poging tot doodslag (primair ten laste gelegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2017 gevorderd – in tegenstelling tot hetgeen hij ter terechtzitting van 14 juli 2016 heeft gevorderd – dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte integraal zal vrijspreken van het ten laste gelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
De verdediging heeft eveneens bepleit dat het hof verdachte integraal zal vrijspreken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd. Bovendien is het beroepen vonnis niet te verenigen met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2010 (zijnde de zoon van verdachte) van het leven te beroven, hebbende verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer] (met twee handen) (stevig) vastgepakt (bij en/of onder de armen) en/of
- (vervolgens) [slachtoffer] heftig heen en weer geschud (waardoor het hoofd van [slachtoffer] op- en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft gemaakt) en/of een of meer (andere) vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld (met forse impact) op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam (met forse impact op het hoofd) van die [slachtoffer] heeft toegepast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch aan een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2010 (zijnde zijn zoon), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bloed onder het harde hersenvlies linkszijdig en/of lichte verplaatsing van de middellijn tussen beide hersenhelften en/of vochtophoping in de hersenen en/of netvliesbloedingen in beide ogen), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk
- (met twee handen (stevig) vast te pakken (bij en/of onder de armen) en/of
- (vervolgens) [slachtoffer] heftig heen en weer te schudden (waardoor het hoofd van [slachtoffer] op- en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft gemaakt en/of een of meer (andere) vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld (met forse impact) op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam (met forse impact op het hoofd) van die [slachtoffer] heeft toegepast;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2010, (zijnde de zoon van verdachte), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer] (met twee handen) (stevig) vastgepakt (bij en/of onder de armen) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heftig heen en weer geschud (waardoor het hoofd van [slachtoffer] op- en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft gemaakt) en/of een of meer (andere) vorm(en) van uitwendig en/of mechanisch geweld (met forse impact) op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam (met forse impact op het hoofd) van die [slachtoffer] heeft toegepast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof overweegt als volgt.
Het ontstaan van het ernstig hersenletsel
Baby [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2010, is op 24 augustus 2010 opgenomen in het Jeroen Bosch ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch en op 27 augustus 2010 voor een second opinion in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht. Bij de onderzoeken die in deze ziekenhuizen en later hebben plaatsgevonden, is geconstateerd dat [slachtoffer] ernstig hersenletsel had, bestaande uit bloed onder het harde hersenvlies (
subduraal hematoom) linkszijdig, lichte verplaatsing van de middellijn tussen beide hersenhelften (
midline shift) en vochtophoping in de hersenen (cerebraal oedeem). Voorts is geconstateerd dat [slachtoffer] netvliesbloedingen had in beide ogen.
Over de aard, oorzaak en datering van het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel is er een forensisch-medische rapportage (hierna: het FPKM-rapport) opgemaakt door de forensisch arts KNMG drs. L.L.B.M. van Duurling, werkzaam bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, gedateerd op 5 september 2011.
In hoger beroep is aan het dossier toegevoegd een NFI-rapport opgemaakt door drs. W.A. Karst, forensisch arts KNMG en als zodanig werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 9 juni 2015.
In de kern concluderen beide deskundigen dat de combinatie van de bevindingen, die in augustus 2010 bij [slachtoffer] zijn vastgesteld, veel waarschijnlijker is bij een niet-accidentele toedracht dan bij een accidentele toedracht of een medische aandoening en dat de niet-accidentele toedracht uit een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident) en/of een forse impact op of tegen het hoofd moet hebben bestaan.
Het hof neemt deze conclusies van de deskundigen over, maakt deze tot de zijne en stelt vast dat er sprake moet zijn geweest van geweldshandelingen jegens [slachtoffer] waardoor het hersenletsel bij hem is ontstaan.
Het tijdstip van het ontstaan van het ernstig hersenletsel
De rechtbank heeft haar oordeel, dat het verdachte moet zijn geweest die de geweldshande-lingen heeft verricht, mede gebaseerd op de conclusie in het FPKM-rapport, inhoudende dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake moet zijn geweest van een acceleratie-deceleratietrauma op 24 augustus 2010 vlak voor 15:36 uur (het tijdstip van de 112-melding door verdachte) en de omstandigheid dat verdachte in die periode als enige aanwezig was bij [slachtoffer] .
Omtrent de datering van het letsel bij [slachtoffer] heeft drs. Karst in voornoemd NFI-rapport van 9 juni 2015 het volgende gerapporteerd:
De conclusie uit het FPKM-rapport dat aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake moet zijn geweest van een acceleratie-deceleratie trauma vlak voor 24 augustus 2010 om 15:36 uur, is onbegrijpelijk en onjuist. Het direct ontstaan van klinische verschijnselennaeen traumatisch incident is niet hetzelfde als een traumatisch incident directvoorafgaandeaan de constatering van klinische verschijnselen. Wat wel geconstateerd kan worden, is dat een jong kind bij wie hersenletsel is toegebracht niet symptoomvrij kan functioneren en later – zonder nieuw traumatisch incident – plots klinische verschijnselen kan vertonen.
Het ontstaansmoment zal dus gezocht moeten worden na het laatste moment van normaal functioneren.
Bij tussenarrest van 28 juli 2016 heeft het hof vastgesteld dat tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft hiertoe het navolgende overwogen.
Op 24 augustus 2010 te 15.36 uur heeft verdachte een 112-melding gedaan onder meer inhoudende dat zijn toen vijf maanden oude zoon heel erg raar deed, dat het leek of hij zou gaan stikken, dat zijn beentjes rood waren, dat zijn zoon nergens op reageerde en het leek of zijn zoon was vertrokken, dat zijn zoon niet wilde eten en dat hij suf was en de andere kant op keek. Naar aanleiding van deze melding is er een ambulance naar het huis van verdachte gereden, die te 15.48 uur arriveerde.
De toen dienstdoende ambulancebroeder [getuige] is op 20 november 2013 door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Bij deze gelegenheid heeft hij onder meer verklaard dat hij niets bijzonders heeft gemerkt aan de baby, dat deze goed alert was voor een baby en dat hij niets bijzonders kon vinden. Gedurende de circa 45 minuten dat deze getuige in de woning is geweest, heeft hij op verschillende momenten naar (het reactievermogen van) de baby gekeken. Hij is langere tijd gebleven om de situatie beter te kunnen beoordelen. Om 16.36 uur heeft de ambulancebroeder de woning weer verlaten.
Het dossier bevat rapporten van twee deskundigen. Het rapport van mw. drs. L.L.B.M. van Duurling, gedateerd 5 september 2011 en het rapport van drs. W.A. Karst gedateerd 9 juni 2015. Beide deskundigen zijn forensisch arts KNMG. (Van Duurling is werkzaam bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, Karst is werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut). Drs. Karst stelt in zijn rapport dat een jong kind bij wie hersenletsel is toegebracht niet symptoomvrij kan functioneren en later, zonder nieuw traumatisch incident, plots klinische verschijnselen kan vertonen.
Volgens het 112-telefoontje te 15.36 uur van verdachte was van zulke symptomen sprake op 24 augustus 2010, op of kortvóór15.36 uur. Volgens de ambulance-broeder was daarvan tussen 15.48 en 16.36 uur juist geen sprake. Vervolgens is de baby die dag bij de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis binnengebracht met verschijnselen van sufheid, spugen en neurologische uitvalsverschijnselen en wegraking. Scans in het ziekenhuis, gemaakt om circa 18.15 uur diezelfde dag, wezen onomstotelijk uit dat de baby (ernstig) letsel, waaronder subdurale bloedingen, (bloeduitstorting onder het harde hersenvlies), hersenzwelling en netvliesbloedingen had bekomen.
Teneinde het (mogelijke) tijdstip van het ontstaan van het letsel bij baby[slachtoffer] te kunnen vaststellen is bij het hof de vraag gerezen of de symptomen van het letsel zich aanvankelijk kunnen voordoen (op of kort na 15.36 uur), deze symptomen vervolgens weer verdwijnen (tussen 15.48 en 16.36 uur) om zich enige tijd later weer te openbaren (circa 18.15 uur).
Het hof wenste hierover ingelicht te worden door de deskundigen drs. Van Duurling en drs. Karst door middel van een aanvullend rapport met daarin de beantwoording van de vorenstaande vraag.
Naar aanleiding van de vraag gesteld in het tussenarrest is door drs. Karst een rapport opgemaakt “Beantwoording aanvullende vraag” d.d. 15 maart 2017. Hierin rapporteert hij het volgende:
In mijn rapport van 9 juni 2015 noemde ik het plots optreden van klinische verschijnselen, dat bij een kind met toegebracht hersenletsel niet mogelijk is na een symptoomvrij periode zonder nieuw traumatisch incident. Deze plots optredende klinische verschijnselen heb ik onvoldoende gespecificeerd in mijn rapport van9 juni 2015. Het betreft namelijk een klinischenoodsituatie, met een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (tot eventueel bewusteloosheid), een onregel-matige ademhaling of ademstilstand en vaak ook epileptische trekkingen. Zeer geregeld leidt een dergelijke noodsituatie tot reanimatiehandelingen.
Deze situatie zou zich voorgedaan kunnen hebben voorafgaand aan de 112-melding om 15:36 uur, al kunnen de beschreven gedragingen en verschijnselen niet onmiskenbaar als een klinische noodsituatie geduid worden. Omdat het nadien geconstateerde hersenletsel bij [slachtoffer] ernstig was en het gevolg moet zijn geweest van een forse geweldsinwerking, acht ik het aannemelijk dat er wel sprake moet zijn geweest van een klinische noodsituatie die niet als zodanig herkend is, of genegeerd is. Een spontaan herstel van een klinische noodsituatie is mogelijk (in een Franse studie gaf 55% van de bekennende daders aan dat zij hun kind vaker dan eens hadden geschud, steeds met spontaan herstel), waarna al dan niet in wisselende mate milde verschijnselen kunnen resteren.
Een mogelijkheid die ik ook niet uit kan sluiten, is dat de door de verdachte beschreven gedragingen van [slachtoffer] juist voorafgaande aan de 112-melding epileptische activiteit betreffen. Dat zou het gevolg kunnen zijn geweest van een prikkeling van de hersenvliezen en/of hersenschors door de eventueel al aanwezige bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Als dat klopt dan kan de epileptische activiteit opgetreden zijn vele uren tot zelfs dagen na het ontstaan van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies.
Het ontbreken van een moment met een evidente klinische noodsituatie in het dossier van [slachtoffer] , maakt het voor mij niet mogelijk om een gewelddadige handeling in tijd te kunnen positioneren. Een dergelijke handeling zou (zelfs ruim) voor 15:48 uur hebben kunnen plaatsvinden, maar ook in de periode voorafgaande aan de aankomst in het ziekenhuis.
Drs. Van Duurling heeft bij schrijven van 28 maart 2017 laten weten dat zij de conclusie van drs. Karst, dat het ontbreken van een moment met een evidente klinische noodsituatie in het dossier van [slachtoffer] , het niet mogelijk maakt om een gewelddadige handeling in de tijd te positioneren, deelt.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 oktober 2017 is drs. Karst als deskundige gehoord.
De deskundige zijn (voor het eerst) de meetgegevens getoond, die door de ambulancebroeder [getuige] zijn ingevuld naar aanleiding van zijn onderzoek bij [slachtoffer] op 24 augustus 2010 op het zogenaamde ritformulier, pagina 3 kort na de 112-melding om 15.36 uur.
De deskundige heeft op grond van deze meetgegevens verklaard dat bij [slachtoffer] op beide meetmomenten (16.00 uur en 16.30 uur) de saturatie 100% was, hetgeen inhoudt dat de zuurstofopname in het bloed maximaal was. Volgens de deskundige pleiten deze meetgegevens tegen ademhalingsproblemen bij [slachtoffer] . Voorts heeft de deskundige verklaard dat ook bij de EMV scores (ogen open, motorische reactie en verbale reactie)
[slachtoffer] op beide meetmomenten de maximale score van 15 punten heeft behaald. Dit betekent volgende de deskundige dat [slachtoffer] zijn ogen open had, adequaat motorisch reageerde en verbaal geluiden kon maken die passend waren bij zijn leeftijd.
Volgens de deskundige passen voornoemde meetgegevens bij een baby met een goed bewustzijn en zonder ademhalingsproblemen. De meetgegevens passen echter niet bij een klinische noodsituatie kort voor/ten tijde van de 112-melding.
Er kan dan ook, aldus de deskundige, niet gezegd worden dat het zeer waarschijnlijk is dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan kort voor de 112-melding. Hij acht het iets waarschijnlijker dat de verschijnselen die [slachtoffer] volgens verdachte vertoonde het gevolg waren van een epileptische aanval kort voor/ten tijde van de 112-melding dan dat die het gevolg waren van geweldshandelingen jegens [slachtoffer] die eerder (uren tot dagen daarvoor) hebben plaatsgevonden.
De deskundige blijft dan ook bij zijn conclusie dat hij, door het ontbreken van een moment met een evidente klinische noodsituatie in het dossier van [slachtoffer] , een gewelddadige handeling jegens [slachtoffer] , niet in tijd kan positioneren
Conclusie
Het hof acht bewezen dat er sprake is geweest van geweldshandelingen jegens [slachtoffer] waardoor ernstig hersenletsel bij hem is ontstaan. Het kan evenwel niet vaststellen wanneer die geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Anders dan de rechtbank kan het hof aldus niet tot de conclusie komen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze geweldshan-delingen heeft verricht. Immers, de geruime tijdspanne waarbinnen die geweldshandelingen kunnen hebben plaatsgevonden (de deskundige spreekt daarbij over uren tot dagen voor de 112-melding en zelfs in de periode nadien voor de aankomst in het ziekenhuis) laat de reële mogelijkheid open dat een ander dan verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Het hof is dientengevolge, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 19 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.