3.6.1.[appellant] is met grief I opgekomen tegen de afwijzing van zijn vordering in conventie. De kantonrechter is tot die afwijzing gekomen op grond van de navolgende, samengevat weergegeven, overwegingen:
De werkzaamheden waarvan [appellant] nu betaling vordert, zijn verricht in de periode van eind 2011 tot en met begin 2012 (hof: bedoeld is kennelijk: in de periode van het najaar van 2011 tot en met het najaar van 2012). [appellant] heeft voor die werkzaamheden ook al betaling gevorderd in de procedure die geëindigd is met het vonnis van 27 mei 2015. In die procedure heeft [appellant] daarvoor drie grondslagen aangevoerd, te weten:
- primair: een overeenkomst op grond waarvan [appellant] recht had op een vaste managementvergoeding per maand;
- subsidiair: de redelijkheid en billijkheid;
- meer subsidiair: (kort gezegd) een andere overeenkomst op grond waarvan [appellant] gerechtigd is de werkzaamheden te factureren (rov. 3.4 van het vonnis van 8 maart 2017).
De rechtbank heeft in het vonnis van 27 mei 2015 enkel de primaire en de subsidiaire grondslag behandeld en verworpen. De rechtbank heeft nagelaten de meer subsidiaire grondslag te behandelen. Die meer subsidiaire grondslag is te kwalificeren als een beroep op artikel 5 (hof: en 6) van de franchiseovereenkomst (rov. 3.5 van het vonnis van 8 maart 2017).
In de onderhavige procedure vordert [appellant] nogmaals betaling voor de gestelde werkzaamheden op een grondslag die ook al (als meer subsidiaire grondslag) aan de orde was gesteld in de eerdere procedure. Als [appellant] die grondslag weer aan de orde had willen stellen, had hij hoger beroep moeten instellen tegen het vonnis van 27 mei 2015 en daarin moeten aanvoeren dat de rechtbank die grondslag ten onrechte onbehandeld had gelaten. Het staat [appellant] niet vrij de vordering op dezelfde grondslag nogmaals in een nieuwe procedure aan de orde te stellen (rov. 3.6 van het vonnis van 8 maart 2017).
3.6.3.Het hof stelt bij de beoordeling van de grief voorop dat [appellant] in de inleidende dagvaarding in de eerdere procedure sub 13 het volgende heeft gesteld met betrekking tot de door hem over de periode van najaar 2011 tot najaar 2012 gevorderde vaste maandelijkse vergoeding:
“Indien en voor zover het bestaan van deze afwijkende afspraken als basis voor de door [appellant] (…) verzonden facturen niet toereikend zal blijken te zijn, vooralsdan wordt de vordering van [appellant] gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid, dan wel op een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen andere overeenkomst op basis waarvan [appellant] gerechtigd is tot de door hem tijdens opgemelde periode gezonden facturen. Ter zake van de nadere onderbouwing hiervan wordt gewezen op het feit dat [appellant] ook in de periode september/oktober 2011 tot en met september/oktober 2012 ten behoeve van The Perfect Match een groot aantal werkzaamheden heeft verricht, opdrachten heeft binnengehaald, etc., zoals hiervoor omschreven, zijnde meer dan voldoende grondslag voor de hiervoor omschreven facturatie van [appellant] .”
Over de vordering ter zake de betreffende periode heeft [appellant] in de eerdere procedure in de conclusie van repliek sub 28 het volgende gesteld:
“Opvallend is verder dat door The Perfect Match niet wordt gereageerd op het subsidiair beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid, dan wel op een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen andere overeenkomst op basis waarvan [appellant] gerechtigd is tot de opbrengst van de door hem tijdens de periode november 2011 tot en met september/oktober 2012 verzonden facturen. Ter zake van de nadere onderbouwing van dit subsidiair betoog wordt nogmaals gewezen op het feit dat [appellant] ook in de periode november 2011 tot en met september/oktober 2012 ten behoeve van The Perfect Match een groot aantal werkzaamheden heeft verricht, opdrachten heeft binnen gehaald, etc., zijnde meer dan voldoende grondslag voor de hiervoor omschreven facturatie van [appellant] . (…) Gelet op het feit dat zijdens The Perfect Match ter zake van dit subsidiair beroep op de redelijkheid en billijkheid niet is gereageerd moet het er voor worden gehouden dat The Perfect Match ter zake geen verweer wenst te voeren.”
Het hof constateert dat [appellant] op beide plaatsen weliswaar rept van “een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen andere overeenkomst”, maar dat daaruit geenszins af te leiden is dat [appellant] daarmee op de franchiseovereenkomst van 5 oktober 2010 heeft gedoeld. Als [appellant] zijn vordering ter zake de periode van najaar 2011 tot najaar 2012 daarop had willen baseren zou het voor de hand hebben gelegen dat hij:
dit met zoveel woorden zou hebben gesteld, en,
de berekening van zijn vordering zou hebben opgesteld aan de hand van het in de artikelen 5 en 6 van de franchiseovereenkomst neergelegde vergoedingensysteem.
[appellant] heeft dit allebei niet gedaan in de eerdere procedure. Dat wijst er zonder meer op dat zijn vordering in de eerdere procedure, voor zover betrekking hebbend op de periode van najaar 2011 tot en met najaar 2012, niet (ook niet meer subsidiair) gebaseerd was op de artikelen 5 en 6 van de franchiseovereenkomst. Het andersluidende oordeel van de kantonrechter in rov. 3.5 van het vonnis van 8 maart 2017 kan daarom geen stand houden.
3.7.2.De facturen waarvan [appellant] nu betaling vordert hebben de navolgende factuurnummers, belopen de navolgende bedragen en betreffen de navolgende onderwerpen:
factuurnummer [factuur 24] € 1.815,-- Kantoor [kantoor 1] te [kantoorplaats 1]
factuurnummer [factuur 11] € 1.512,5 [kantoor 2] te [kantoorplaats 1]
factuurnummer [factuur 12] € 3.267,-- [kantoor 3]
factuurnummer [factuur 13] € 1.815,-- [kantoor 4]
factuurnummer [factuur 14] € 605,-- [kantoor 5]
factuurnummer [factuur 15] € 1.512,50 [kantoor 6]
factuurnummer [factuur 16] € 1.815,-- [kantoor 7]
factuurnummer [factuur 17] € 907,50 [kantoor 8] te [kantoorplaats 2]
factuurnummer [factuur 18] € 756,25 [kantoor 9] te [kantoorplaats 3]
factuurnummer [factuur 19] € 1.815,-- [kantoor 10] te [kantoorplaats 4]
factuurnummer [factuur 20] € 2.601,50 [kantoor 11] te [kantoorplaats 5]
factuurnummer [factuur 21] € 1.512,50 [kantoor 12]
factuurnummer [factuur 22] € 1.815,-- [kantoor 13] te [kantoorplaats 6]
factuurnummer [factuur 23] € 302,50 [kantoor 14] uit [kantoorplaats 7]
factuurnummer [factuur 10] € 1.512,50 [kantoor 15]
Het hof zal deze facturen in het navolgende bespreken.
Factuur [factuur 9] (ter zake Kantoor [kantoor 1] te [kantoorplaats 1] ) is door [appellant] uitgebreid en onderbouwd met producties toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 14, waarna [appellant] nog nader op deze factuur is ingegaan bij de akte van 12 oktober 2016 sub 7. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] deze factuur, in het licht van de daarop door [appellant] gegeven uitgebreide toelichting, in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 11] (inzake afspraken over [kantoor 2] te [kantoorplaats 1] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 14, en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 8. [de vennootschap 1] heeft vervolgens bij haar “verweerschrift en eis in reconventie” van 4 november 2016 op de vierde bladzijde bij “punt 8” erkend dat [appellant] bij SBA betrokken is geweest. Naar het hof begrijpt betwist [de vennootschap 1] de verschuldigdheid van deze factuur niet langer, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 12] ( [kantoor 3] ) is door [appellant] uitgebreid en onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 16 en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 9. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] deze factuur in het licht van de door [appellant] overgelegde e-mailcorrespondentie met [mailcorrespondent] , waaruit blijkt van de betrokkenheid van [appellant] , in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 13] ( [kantoor 4] ) is door [appellant] uitgebreid en onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 17 en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 10. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] deze factuur in het licht van de door [appellant] overgelegde e-mail, waaruit blijkt van de betrokkenheid van [appellant] , in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 14] ( [kantoor 5] ) is door [appellant] toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 18 en in de akte van 12 oktober 2016 sub 11. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] deze factuur met haar enkele stelling “ [appellant] heeft er niets aan gedaan” in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 15] ( [kantoor 6] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie, waaruit zijn betrokkenheid afdoende blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 19 en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 12. [de vennootschap 1] heeft in haar “verweerschrift en eis in reconventie” van 4 november 2016 op blz. 4 bij punt 12 niet betwist dat [appellant] hierbij betrokken is geweest. Voor zover [de vennootschap 1] hier heeft willen stellen dat het gefactureerde bedrag al voldaan is, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd en daarvan bovendien geen bewijsstuk overgelegd. De factuur is daarom toewijsbaar.
Factuur [factuur 16] ( [kantoor 7] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie, waaruit zijn betrokkenheid afdoende blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 20 en uitgebreid nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 13. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] tegenover deze uitgebreide onderbouwing de factuur in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 17] ( [kantoor 8] te [kantoorplaats 2] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie, waaruit zijn betrokkenheid blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 21 en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 14. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] tegenover deze uitgebreide onderbouwing de factuur in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 18] ( [kantoor 9] te [kantoorplaats 3] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie, waaruit zijn betrokkenheid afdoende blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 22 en uitgebreid nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 13. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] tegenover deze uitgebreide onderbouwing de factuur in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 19] (inzake [kantoor 10] te [kantoorplaats 4] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie waaruit zijn betrokkenheid blijkt toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 23, en nader toegelicht in de akte van 12 oktober 2016 sub 16. Naar het oordeel van het hof heeft [de vennootschap 1] deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met producties onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist. [de vennootschap 1] heeft haar stelling dat een andere franchisenemer de werkzaamheden heeft verricht en de vergoeding heeft ontvangen niet met enig bewijsstuk onderbouwd. Het hof acht het gefactureerde bedrag toewijsbaar.
Factuur [factuur 20] (inzake [kantoor 11] te [kantoorplaats 5] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 24 en nader toegelicht bij de akte van 12 oktober 2016 sub 17. [de vennootschap 1] heeft deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met producties onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 21] (inzake [kantoor 12] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie, waaruit zijn betrokkenheid blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 25 en nader toegelicht bij de akte van 12 oktober 2016 sub 18. [de vennootschap 1] heeft deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met producties onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 22] (inzake [kantoor 13] te [kantoorplaats 6] ) is door [appellant] uitgebreid en onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 26 en nader toegelicht bij de akte van 12 oktober 2016 sub 19. [de vennootschap 1] heeft deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met producties onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 23] (inzake [kantoor 14] uit [kantoorplaats 7] ) is door [appellant] onder overlegging van een productie toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 27 en nader toegelicht bij de akte van 12 oktober 2016 sub 20. [de vennootschap 1] heeft deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met een productie onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist, zodat het gefactureerde bedrag toewijsbaar is.
Factuur [factuur 10] (inzake [kantoor 15] ) is door [appellant] uitgebreid en onder overlegging van een productie, waaruit van zijn betrokkenheid blijkt, toegelicht in de inleidende dagvaarding sub 28 en nader toegelicht bij de akte van 12 oktober 2016 sub 21. [de vennootschap 1] heeft deze factuur in het licht van de gemotiveerde en met producties onderbouwde stellingen van [appellant] in de onderhavige procedure onvoldoende betwist. [de vennootschap 1] heeft haar stelling dat een andere franchisenemer ‘het dossier heeft gedaan’ niet met enig bewijsstuk onderbouwd. Het hof acht het gefactureerde bedrag toewijsbaar.