ECLI:NL:GHSHE:2017:4515

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
200.198.332_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling door voormalige partner met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van 17 februari 2016. De appellante, die in het verleden gehuwd was met de geïntimeerde, verwijt hem mishandeling op 1 november 2014, terwijl zij op dat moment 20 weken zwanger was. Tijdens dit incident zou de geïntimeerde haar tegen de meterkast hebben geduwd, haar bedreigd hebben met de dood, haar keel dichtgeknepen en haar een kopstoot hebben gegeven. Dit heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische schade, waarvoor de appellante schadevergoeding vordert. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellante haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, wat heeft geleid tot afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding. In hoger beroep heeft de appellante vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere de onderbouwing van haar letsel en de hoogte van de gevorderde schade aan de orde stelt. Het hof heeft besloten om nadere informatie te vragen over een strafrechtelijke veroordeling van de geïntimeerde in verband met hetzelfde incident, en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De uitspraak van het hof is gedaan op 17 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.332/01
arrest van 17 oktober 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H. Weinans te Roosendaal,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.M.J. Werners te Zeist,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2016 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen vonnis van 17 februari 2016 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer: 3872016 CV EXPL 15-793)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 mei 2016;
- de memorie van grieven van [appellante] van 18 oktober 2016 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 29 november 2016 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de vier grieven van [appellante] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. Partijen zijn van 2008 tot en met 2011 met elkaar gehuwd geweest. Uit hun huwelijk is een dochter geboren, [de minderjarige] , die nu 7 jaar oud is. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij haar moeder; met haar vader heeft zij een omgangsregeling. De (uitvoering van de) omgangsregeling is aanleiding geweest voor veel conflicten tussen partijen met daaruit voortvloeiende procedures. [appellante] verwijt [geïntimeerde] dat hij jegens haar, haar broer en haar nieuwe partner gewelddadig en/of bedreigend gedrag vertoont. Zij heeft daarvan een aantal keren bij de politie aangifte gedaan, onder meer op 2 november 2014 in verband met een incident op de dag ervoor.
4.2
Bij dagvaarding van 5 februari 2015 heeft [appellante] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt zij dat zij het slachtoffer is geweest van een mishandeling door [geïntimeerde] op 1 november 2014. Op dat moment was zij 20 weken zwanger. Volgens haar heeft [geïntimeerde] haar toen tegen de meterkast geduwd, bedreigd met de dood, haar keel dichtgeknepen en haar een kopstoot gegeven. Ten gevolge van het incident is [appellante] korte tijd buiten bewustzijn geweest en is zij per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Aan het incident heeft zij kneuzingen in het gezicht, bloeduitstortingen in de halsstreek en bloeduitstortingen aan de rechterarm overgehouden. Ook heeft zij ten gevolge van het incident last van nachtmerries, ze is bang op straat en heeft zij zich onder behandeling van een psycholoog laten stellen. Daarnaast vermeldt [appellante] een eerdere mishandeling, die volgens haar op 23 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. Volgens [appellante] heeft als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] zowel materiële als immateriële schade geleden. Bij de materiële schade gaat het om een bedrag van € 670,= vanwege het onklaar raken van een telefoon op 1 november 2014 en bij de immateriële schade om een bedrag van € 6.000,=. Deze bedragen vordert [appellante] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. [geïntimeerde] heeft zowel de gestelde mishandelingen als de opgevoerde schadeposten betwist.
4.3
In het vonnis van 17 februari 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld, kort gezegd, dat [appellante] het gestelde letsel, de psychische schade en de materiële schade tegenover de betwisting ervan onvoldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd, en haar vordering daarom afgewezen. Vanwege de relatie tussen partijen en de aard van het geding heeft de kantonrechter de proceskosten tussen hen gecompenseerd.
4.4
Grief 1 betreft de onderbouwing van het letsel als gevolg van de gestelde mishandeling van [appellante] door [geïntimeerde] op 1 november 2014 en grief 2 betreft de gestelde psychische schade. In verband hiermee heeft [appellante] een brief van huisarts [huisarts] van 2 december 2015 overgelegd, waaruit een en ander volgens [appellante] blijkt. Grief 3 betreft de onderbouwing van de hoogte van de gevorderde immateriële schade en grief 4 de afwijzing van haar vordering. Ook in hoger beroep vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 6.670,=, derhalve zowel de immateriële schade ten bedrage van € 6.000,= als de materiële schade ten bedrage van € 670,=. Wat deze laatste post betreft heeft te gelden dat [appellante] in haar memorie van grieven niet opkomt tegen de afwijzing ervan en er evenmin een nadere onderbouwing voor verschaft, zodat deze post verder geen bespreking behoeft. Ook komt in de toelichting op de grieven de gestelde eerdere mishandeling op 23 oktober 2012 in het geheel niet ter sprake en wordt daarin alleen de gestelde mishandeling op 1 november 2014 als grond voor de vordering vermeld, zodat alleen het incident op 1 november 2014 in dit hoger beroep verder aan de orde is.
4.5
Met betrekking tot de gebeurtenissen op 1 november 2014 is tegen [geïntimeerde] een strafrechtelijke vervolging ingesteld, die heeft geleid tot een veroordeling van [geïntimeerde] op 2 juli 2015 wegens mishandeling van [appellante] . In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] vermeld dat het hof het vonnis van de politierechter van 2 juli 2015 heeft bevestigd en dat hij daartegen beroep in cassatie heeft ingesteld (punt 14). Nu de strafzaak betrekking heeft op hetzelfde incident als waarop de onderhavige zaak betrekking heeft, acht het hof het gewenst dat nadere informatie wordt ingebracht over het verdere verloop van die strafzaak. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte het arrest van het hof in de strafzaak over te leggen en daarbij uitsluitsel te geven over de uitkomst van het cassatieberoep. Het hof zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. [appellante] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.
4.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. Het hof merkt hierbij op dat partijen vanwege hun ouderschap van [de minderjarige] met elkaar verbonden blijven en daarin wellicht een reden kunnen vinden om alsnog tot een onderlinge regeling te komen.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 14 november 2017 voor akte aan de zijde van geïntimeerde met het hiervoor onder 4.5 vermelde doel (daarna antwoordakte appellante);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 oktober 2017.
griffier rolraadsheer