3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is op 5 juli 1999 bij (één van de rechtsvoorgangers van) [appellante] in dienst getreden in de functie van dierenarts. Aanvankelijk heeft [geïntimeerde] (mede) kleine huisdieren behandeld doch sinds jaren behandelde hij vooral varkens en runderen.
b. Op 28 mei 2006 is [geïntimeerde] een ongeval overkomen bij boer [boer 1] . Een koe heeft met de kop tegen het rechterbovenbeen van [geïntimeerde] geslagen.
c. Na enkele dagen rust is [geïntimeerde] weer aan het werk gegaan, zij het met aangepaste werkzaamheden.
d. Op 28 augustus 2006 is tijdens het inenten van varkens een varken (onzacht) tegen de reeds gekwetste knie aangelopen/gesprongen met opnieuw letsel tot gevolg. [geïntimeerde] had zich voor een maandag-routine-bezoek begeven naar boer [boer 2] . Aldaar aangekomen bleek dat de varkens (nog) niet waren ge-ent door een collega van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is eigener beweging overgegaan tot het enten van de varkens.
e. Ter beoordeling van de aansprakelijkheid ex artikel 6:179 BW hebben [geïntimeerde] en boer [boer 1] een expertise laten verrichten door dr. [deskundige 1] , verbonden aan de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. In zijn definitieve rapportage geeft de deskundige aan dat sprake is van aansprakelijkheid van [boer 1] met 30% eigen schuld. De bindendheid van dit oordeel is bevestigd bij deelgeschilbeschikking van de rechtbank Limburg zittingsplaats Roermond, van 4 januari 2012.
f. In verband met de schadeafwikkeling en ter beoordeling van het medisch causaal verband hebben [geïntimeerde] en [assuradeur] (assuradeur van [boer 1] ) Prof. Dr. [deskundige 2] van het Universitair Orthopeadisch Expertise Centrum Nijmegen (UMC St. Radboud) (hierna: [deskundige 2] , hof) verzocht een expertise te verrichten. Het onderzoek heeft geresulteerd in het rapport van [deskundige 2] d.d. 28 maart 2012.
g. Vanaf maart 2007 is [geïntimeerde] arbeidsongeschikt. Aan [appellante] is een loonsanctie opgelegd. [appellante] heeft tot 20 maart 2010 aan [geïntimeerde] het loon door moeten betalen.
h. Bij beslissing van 17 maart 2010 heeft het UWV aan [geïntimeerde] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62%. Bij beslissing van het UWV van 23 maart 2012 is na hernieuwde beoordeling, de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld.
i. Bij brief van 27 april 2012 aan [appellante] heeft [geïntimeerde] zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden als dierenarts kleine huisdieren.
j. Door partijen is op 10 juli 2013 een vaststellingsovereenkomst opgemaakt, waarin het einde van het dienstverband per 1 augustus 2013 is vastgelegd.
3.2.1.In de onderhavige procedure in eerste aanleg vordert [geïntimeerde] , na vermindering van eis, voor recht te verklaren dat [appellante] ex artikel 7:658 BW en/of artikel 7:611 BW juncto 658a BW aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] als gevolg van de bedrijfsongevallen van 28 mei en 28 augustus 2006, met veroordeling van [appellante] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de materiële en immateriële schade, waaronder verschuldigde wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen naar de wet, vermeerderd met kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. In de uitoefening van zijn werkzaamheden tijdens een (gezondheidskundige) behandeling van een koe is hem, door toedoen van de koe, op zondag 28 mei 2006 een ongeval overkomen. De koe heeft met een onverwachte beweging van de kop het rechterbovenbeen/knie van [geïntimeerde] hard geraakt. Als gevolg van het ongeval met de koe op 28 mei 2006 heeft hij blijvend (rechter)knieletsel opgelopen. Op 28 augustus 2006 is hem een tweede bedrijfsongeval overkomen doordat een varken tegen zijn gekwetste knie is aangelopen. Als gevolg daarvan heeft hij zich ziek moeten melden. Hij is arbeidsongeschikt geraakt. [appellante] is aansprakelijk voor zijn schade als gevolg van beide bedrijfsongevallen, nu zij niet aan haar zorgverplichting heeft voldaan. Voor het geval de aansprakelijkheid van [appellante] niet kan worden gegrond op artikel 7:658 BW is [appellante] aansprakelijk op grond van schending van goed werkgeverschap, doordat zij niet vanwege het verhoogde risico op het ontstaan van schade in verband met de behandeling van vee een afzonderlijke adequate (aanvullende) ongevallenverzekering heeft getroffen. Daarnaast is sprake van aansprakelijkheid van [appellante] op grond van schending van goedwerkgeverschap, nu [appellante] niet (tijdig) en in strijd met haar wettelijke verplichting heeft meegewerkt aan een zorgvuldige begeleiding bij de re-integratie als gevolg waarvan [geïntimeerde] tevens psychische klachten heeft ontwikkeld waardoor hij schade heeft geleden. De aansprakelijkheid van [appellante] is van aanvullende aard, zij is gehouden tot vergoeding van de schade voor zover niet reeds voldaan uit hoofde van aansprakelijkheid van [boer 1] als eigenaar van de koe.
3.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.