ECLI:NL:GHSHE:2017:4418

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
200.219.489_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders over omgang en gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter is uitgesproken. De moeder, die ten tijde van de procedure in België woonde, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft verzocht deze te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming, de Gecertificeerde Instelling (GI) en de vader van het kind hebben verweer gevoerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2017, waarbij alle betrokken partijen zijn gehoord.

De rechtbank had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen vanwege een ontwikkelingsbedreiging. De moeder voerde aan dat de vader ten onrechte als belanghebbende was aangemerkt en dat de ondertoezichtstelling niet nodig was, omdat zij inmiddels meewerkte aan omgang tussen de vader en de dochter. De vader stelde echter dat er wel degelijk een ontwikkelingsbedreiging was, omdat de relatie tussen de minderjarige en hem niet goed tot stand kwam.

Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te beschermen. De eerdere pogingen om de ouders vrijwillig te laten samenwerken waren niet succesvol, en de ondertoezichtstelling biedt de noodzakelijke begeleiding en structuur. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de conflicten tussen de ouders en de problemen rondom de omgang een ernstige bedreiging vormen voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 oktober 2017
Zaaknummer : 200.219.489/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/326859/ JE RK 17-246
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
ten tijde van aanhangig worden van de zaak wonende te [woonplaats] ,
thans wonende te [woonplaats] , België;
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.R. Klaver.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en, zo begrijpt het hof, om het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2017, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2017, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar dit beroep te ontzeggen en af te wijzen als zijnde ongegrond c.q. ongemotiveerd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Scheele;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. M.S. Yap, waarnemend voor mr. Klaver;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 23 augustus 2017, bevattende mededeling dat de raad ter zitting aanwezig zal zijn;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 15 september 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren (het hof heeft geconstateerd dat de tweede naam van [minderjarige] ‘ [tweede naam van de minderjarige] ’ in de stukken, waaronder beschikkingen van de rechtbank, op twee verschillende manieren is gespeld en heeft de Basisregistratie Personen geraadpleegd om de juiste spelling te achterhalen).
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 april 2017 tot 13 oktober 2017. Het verzoek van de raad (om [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen) is voor het overige aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 5 september 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, voor zover hier van belang, de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Zij voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan. De eerste grief van de moeder richt zich tegen het aanmerken van de vader als belanghebbende in de procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De vader heeft geen gezag en de rechtbank heeft hem dan ook ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. De (advocaat van de) vader heeft daardoor een te grote rol kunnen spelen ten nadele van de moeder. De tweede grief richt zich tegen de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Er is volgens de moeder sprake van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ waarbij niet is voldaan aan de door de Hoge Raad in dit kader geformuleerde terughoudende maatstaf en hoge motiveringseisen.
3.6.
De GI en de vader hebben verweer gevoerd. Daarop zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
3.7.
Ten aanzien van de eerste grief van de moeder overweegt het hof het volgende. Inmiddels is vast komen te staan dat de vader gezag heeft en hij is op die grond door het hof in staat gesteld om verweer te voeren. Nu de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld wordt, komt aan de vraag of de vader in eerste aanleg al dan niet een te grote rol heeft gespeeld geen betekenis meer toe.
3.8.
De moeder heeft haar tweede grief, in haar beroepschrift en ter zitting, als volgt toegelicht. Er is geen sprake van een directe ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling wordt uitsluitend ingezet om omgang te bewerkstelligen en daarvoor is een ondertoezichtstelling niet bedoeld. Bovendien werkt de moeder inmiddels mee aan omgang tussen [minderjarige] en de vader. Zij ervaart de ondertoezichtstelling als een zeer grote last, met name vanwege de poging die is ondernomen door de GI om [minderjarige] middels een spoedmachtiging uit huis te plaatsen.
3.9.
De vader heeft in zijn verweerschrift, aangevuld ter zitting, gesteld dat er veel meer aan de hand is dan alleen een geschil over de omgang. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt bedreigd, omdat zij niet de kans krijgt een relatie met haar vader - en daarmee ook met de familie van de vader - aan te gaan. De vader wijst onder andere op de hechtingsproblematiek die daaruit zal ontstaan en op de zorgen ten aanzien van de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] .
3.10.
De raad heeft in het rapport dat als grondslag voor de ondertoezichtstelling heeft gediend het verloop van de ontwikkelingen rond [minderjarige] vanaf haar geboorte tot medio januari 2017 beschreven. Uit dit rapport komt naar voren dat een intensief op verwijzing van de rechter ingezet vrijwillig traject, door de ouders te volgen bij Juzt, niet tot een stabiele situatie voor [minderjarige] heeft geleid, in de zin dat zij een evenwichtige en ongestoorde relatie met haar beide ouders heeft kunnen aangaan. De verstoorde relatie tussen de ouders en de blokkade die ontstond in het opbouwen van een (gehechtheids)relatie tussen [minderjarige] en de vader hebben volgens de raad een ontwikkelingsbedreiging in het leven geroepen. Instructies van de rechtbank, en ook die van de voorzieningenrechter in kort geding, hebben in de ontstane impasse niet of nauwelijks een doorbreking opgeleverd, integendeel. [minderjarige] raakte gedurende een zekere periode volledig verstoken van contact met haar vader.
3.11.
Het hof is met de raad van oordeel dat in de door de raad beschreven feiten en omstandigheden voor een minderjarige met de leeftijd van [minderjarige] een ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen; wanneer de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en de vader in deze periode van haar leven niet op gang kan komen, is de kans aanmerkelijk dat daar voor [minderjarige] blijvende schade uit zal ontstaan op meerdere levensgebieden. Zo is de kans groot te noemen dat [minderjarige] zich dan niet voldoende veilig zal kunnen hechten om de voor haar belangrijke personen in haar leven betrokken te houden. Daarnaast is een ontwikkelingsbedreiging gelegen in de verstoorde relatie van de ouders en de voor [minderjarige] voelbare spanningen tussen hen. [minderjarige] loopt een zeer grote kans daar last van te krijgen en zal dan in een loyaliteitsconflict raken.
3.12.
De GI heeft in het kader van de inmiddels uitgesproken ondertoezichtstelling een aanwijzing aan de moeder gegeven tot opvolging van een aantal concrete stappen in de omgang en bijbehorende afspraken, waaronder het voeren van oudergesprekken. De moeder heeft die aanwijzing voor een belangrijk deel niet opgevolgd. Zij is op een voor de GI
volkomen onverwacht moment verhuisd naar België. Pas nadat een dreigende uithuisplaatsing van [minderjarige] in beeld is gekomen, is de moeder weer toegetreden tot de ouderschapsgesprekken en heeft zij haar medewerking verleend aan het tot stand brengen van een inmiddels plaatsvindende onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader.
3.13.
Ter zitting is verder het volgende naar voren gekomen. De moeder heeft als voor haar belangrijke doelen in deze kwestie uitgesproken dat er rust zal zijn zonder de dreiging van een uithuisplaatsing en dat er respect zal zijn vanuit de ouders naar elkaar. De moeder acht daarin voor haar belangrijk dat zij gerespecteerd wordt als een goede moeder voor [minderjarige] .
De vader heeft als voor hem belangrijke doelen geformuleerd dat er tussen [minderjarige] en hem een goed contact zal zijn en dat er tussen de ouders op een gelijkwaardige wijze gecommuniceerd zal worden, waarbij zij elkaar, ook ongevraagd, zullen informeren over wat er in het leven van [minderjarige] passeert. Desgevraagd hebben beide ouders verklaard het doel van de andere ouder ook te willen ondersteunen. Het hof heeft vervolgens de ouders, de GI en raad gevraagd hoe deze doelen bereikt kunnen worden.
3.14.
Namens de moeder is verklaard dat de doelen het beste bereikt kunnen worden binnen een vrijwillig kader, zonder de dreiging die voor de moeder van de ondertoezichtstelling uitgaat.
3.15.
Namens de vader is gesteld dat de doelen alleen binnen een verplicht kader bereikt kunnen worden. Gewezen is op het verloop van de zaken tot heden: gedurende het vrijwillige traject kwam er niets van de grond en tijdens de ondertoezichtstelling was de dreiging van de uithuisplaatsing onmiskenbaar nodig om een kentering te bewerkstelligen. Indien het verplichte kader nu zou wegvallen, vreest de vader dat de contactregeling zoals die nu loopt onmiddellijk zal stagneren en dat ook het ouderschapsoverleg geen doorgang meer zal vinden. Verder acht de vader ook opvoedondersteuning noodzakelijk en die zal alleen aanvaard worden in een verplicht kader, aldus de vader.
3.16.
De GI acht een voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de doelen te bereiken en verwijst daartoe op de ervaringen die de GI inmiddels met de ouders heeft. De communicatie tussen de ouders vraagt ook nog bijzondere aandacht en begeleiding. Die communicatie zal zonder een ondertoezichtstelling ook onmiddellijk stagneren.
3.17.
De raad tenslotte handhaaft zijn verzoek. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de bedreiging voor [minderjarige] , met name ook gezien haar leeftijd, af te wenden. Wanneer de zaak nu op zijn beloop wordt gelaten zal er een onomkeerbare schade in de ontwikkeling van [minderjarige] optreden gelet op de feiten en omstandigheden zoals die in deze zaak aan het licht zijn gekomen. Door de ondertoezichtstelling zal de ontwikkelingsbedreiging worden onderbroken en kunnen worden afgewend.
3.18.
Het hof heeft vastgesteld dat intensieve pogingen op basis van rechterlijke instructies om in deze zaak in het vrijwillig kader een voor [minderjarige] evenwichtig ouderschap te vormen, waarin zij in staat wordt gesteld met beide ouders een hechtingsrelatie aan te gaan, volledig zijn gestrand. Zowel in het aangaan van contacten tussen [minderjarige] en de vader als in het vestigen van een goed ouderschap na het verbreken van de relatie konden geen positieve stappen worden gezet. Ook na het instellen van de ondertoezichtstelling heeft het erop geleken dat de doelen die voor [minderjarige] waren gesteld niet bereikt zouden kunnen worden. Pas na een dreigende uithuisplaatsing heeft een omkering plaatsgevonden: er is inmiddels sprake van een wekelijks onbegeleide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] en de ouders hebben een aantal afspraken staan voor verdere ouderschapsbegeleiding. De doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] zijn gesteld luiden als volgt: [minderjarige] heeft onbelast, positief en structureel veilig contact met beide ouders, [minderjarige] voelt zich bij de moeder en de vader emotioneel veilig en [minderjarige] kan (te zijner tijd) bij beide ouders vrijuit praten over haar ervaringen bij de andere ouder. Het verloop van de ontwikkelingen in deze zaak heeft uitgewezen dat verplichte begeleiding van een neutrale derde in het kader van de verwezenlijking van de doelen noodzakelijk is. Deze begeleiding voorziet in coördinatie van afspraken, in ondersteuning van de ouders bij verwerving van inzichten in het verloop van de ontwikkeling van [minderjarige] en tenslotte in hulp aan de ouders bij het plaatsen van de belangen van [minderjarige] op de voorgrond. Het hof acht de risico’s voor [minderjarige] te groot, om de ouders onder de gegeven omstandigheden binnen het vrijwillige kader de gelegenheid te bieden om de voor haar van belang zijnde doelen te verwezenlijken. Ter verzekering van een goed verlopende sociale en emotionele ontwikkeling is de ondertoezichtstelling thans nog noodzakelijk.
3.19.
De ouders hebben ter zitting ook hun doelen geformuleerd. Het hof acht deze doelen mede in belang van [minderjarige] en schat in dat de ouders na verloop van tijd ook op eigen kracht in staat zullen zijn de eigen doelen alsmede de hiervoor voor [minderjarige] geformuleerde doelen voor de lange termijn duurzaam te verwezenlijken. Daarin speelt voor de ouders zelf een rol dat zij hebben te leren wederzijds respectvol met elkaar om te gaan en vooruit te lopen op de behoeften van [minderjarige] en van de andere ouder in het aanreiken van mogelijkheden aan elkaar om een goed gezamenlijk en gelijkwaardig ouderschap in te vullen.
3.20.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd: de maatregel van ondertoezichtstelling is noodzakelijk, nu de conflicten en problemen rond het op gang brengen en houden van een contactregeling tussen de vader en de minderjarige zodanig belastend zijn voor de (ontwikkeling van de) minderjarige dat zij een ernstige bedreiging opleveren voor haar geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 april 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 12 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.