ECLI:NL:GHSHE:2017:4412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
200.200.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man na de echtscheiding van partijen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.F. Portier, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2016 aangevochten, waarin de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken en alimentatieverplichtingen heeft vastgesteld. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Knopper, heeft verweer gevoerd tegen het beroep van de man.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 28 september 2002 in Polen zijn gehuwd en dat zij twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank had bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw moet betalen. De man heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking voor zover het de alimentatie betreft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2017 hebben partijen overeenstemming bereikt over enkele punten, maar de hoogte van de alimentatie bleef in geschil. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van zowel de man als de vrouw beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man met ingang van 1 oktober 2017 een bijdrage van € 150,- per kind per maand moet betalen, zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht. De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is op nihil vastgesteld, gezien haar huidige inkomen. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.200.623/01
zaaknummer rechtbank : C/01/297440 / FA RK 15-4376
beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.F. Portier te Eindhoven,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A. Knopper te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 28 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2016, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het de beslissing ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie betreft.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 december 2016, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de man ingestelde beroep af te wijzen als ongegrond en onbewezen. Kosten rechtens.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 februari 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 11 augustus 2017.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op plaatsgevonden op 7 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en, als tolk, de heer J.R. van der Mooren, die daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte heeft afgelegd;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en, als tolk, de heer I. Apenit, die daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed heeft afgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 28 september 2002 in Polen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] in Polen,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] in Polen,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 4 oktober 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, voorts bepaald dat:
  • de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
  • de man met ingang van 28 juni 2016 € 338,15 per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
  • de man € 60,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De grieven van de man hebben betrekking op de kinder- en partneralimentatie en zien op:
  • de behoefte van de kinderen;
  • zijn draagkracht ten behoeve van de kinder- en partneralimentatie.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
5.2.
Voor het standpunt van de man en de vrouw verwijst het hof naar respectievelijk het beroepschrift en het verweerschrift.
(Gedeeltelijke) overeenstemming
5.3.
Nadat de man en de vrouw – zelf en bij monde van hun advocaat – ter zitting hun standpunten hebben toegelicht, hebben zij – na een schorsing van de mondelinge behandeling (gedeeltelijk) overeenstemming bereikt over hetgeen hen in hoger beroep verdeeld hield.
Partijen zijn overeengekomen dat:
  • de bestreden beschikking kan worden bekrachtigd tot 1 oktober 2017;
  • de man met ingang van 1 oktober 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw voldoet van in totaal € 300,- (ofwel € 150,- per kind per maand), zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht en zolang de man de hypotheeklast van de voormalige echtelijke woning voldoet;
  • het hof de kinder- en partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te voldoen vanaf het moment dat de voormalige echtelijke woning is verkocht, berekent uitgaande van de financiële gegevens over 2015.
Alimentatie na verkoop voormalige echtelijke woning
Kinderalimentatie
5.4.
Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen in geschil is, zal het hof allereerst deze bijdrage beoordelen alvorens in te gaan op de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw.
Behoefte kinderen
5.5.
Partijen zijn ter zitting bij het hof overeengekomen dat voor de behoefte van de kinderen (in 2015) kan worden uitgegaan van € 959,- per maand, ofwel € 479,50 per kind per maand.
Draagkracht
5.6.
Bij het bepalen van het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen dient de draagkracht van zowel de man als de vrouw in de beoordeling te worden betrokken.
5.7.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht het netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt. Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen van € 1.575,- (in 2017) wordt vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI – (0,3 NBI + 905)].
5.8.
Wat de aanpassing betreft van bovengenoemd forfaitair bedrag van € 905,- door de advocaat van de man in het beroepschrift, overweegt het hof als volgt.
Het bedrag van € 905 is blijkens het Rapport Alimentatienormen (2017) als volgt opgebouwd:
  • bijstandsnorm voor een alleenstaande € 983
  • minus in bijstandsnorm begrepen wooncomponent € 221
  • plus ziektekosten € 135
  • minus in bijstandsnorm begrepen ziektekostencomponent € 40
  • plus onvoorzien € 50
  • totaal € 905
Voor zover de advocaat van de man de opvatting is toegedaan dat in dit geval rekening dient te worden gehouden met de bijstandsnorm voor gehuwden/samenwonenden, overweegt het hof dat de voorrang van kinderalimentatie boven alle andere onderhoudsverplichtingen onder meer tot gevolg heeft dat bij de bepaling van de draagkracht alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige in aanmerking wordt genomen en geen rekening wordt gehouden met de nieuwe partner. Gedachte hierachter is dat een partner in staat moet worden geacht in eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl dit van een kind niet kan worden verwacht.
Draagkracht vrouw
5.9.
Niet in geschil is dat de vrouw een draagkracht heeft van € 114,24 per maand, ofwel €57,12 per kind per maand.
Draagkracht man
5.10.
Blijkens de jaaropgaaf 2015 had de man in 2015 een inkomen van € 46.432,- bruto per jaar. Dit inkomen resulteert in een netto besteedbaar inkomen (uitgaande van de tarieven van de tweede helft van 2017) van € 2.670,- per maand, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.11.
De draagkracht van de man komt hiermee volgens de formule uit op € 685,- per maand, ofwel op € 342,50 per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.12.
De behoefte van de kinderen bedraagt in 2017 geïndexeerd € 992,- per maand, ofwel € 496,- per kind per maand.
De man en de vrouw tezamen beschikken over onvoldoende draagkracht om te voorzien in de behoefte van de kinderen, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Het tekort bedraagt € 193,- (992 – (114 + 685)).
Zorgkorting
5.13.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
Hoewel ter zitting bij het hof niet in geschil was dat er thans geen contact is tussen de vader en de kinderen, zal het hof – evenals de rechtbank – rekening houden met een zorgkorting van 15% ervan uitgaande dat er binnen afzienbare tijd weer wel contact zal zijn. Dit mede gezien het feit dat de berekening ziet op een in de toekomst, thans nog onbekend gelegen moment, te weten de situatie na verkoop en levering van de echtelijke woning.
De zorgkorting bedraagt 15% van de geïndexeerde behoefte van € 992,- is afgerond € 149,-.
5.14.
Nu het tekort van de ouders tezamen in de behoefte van de kinderen minder bedraagt dan twee keer de zorgkorting, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting.
Conclusie ten aanzien van de kinderalimentatie
5.15.
De door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt gezien het vorenstaande als volgt berekend:
bedrag volledige draagkracht – (bedrag zorgkorting – bedrag van de helft van het tekort), hetgeen neerkomt op 685 – (149 – 96,50) = € 633,- ofwel € 316,50 per kind per maand.
5.16.
Het hof overweegt hierbij nog als volgt. Ter zitting heeft de man (onbetwist) gesteld in november 2017 een kind met zijn huidige partner te verwachten. Vanaf het moment dat deze geboorte een feit is, dient de draagkracht van de man ook over dit kind te worden verdeeld. Gelet op deze, vooralsnog toekomstig te verwachten, gebeurtenis zal het hof de vanaf datum verkoop en levering daadwerkelijk te betalen bijdrage aan de kinderen van partijen thans nog niet in het dictum opnemen. Het hof acht partijen in staat, mede op grond van de hiervoor door het hof vastgestelde draagkracht van beide ouders tot een hernieuwde vaststelling van de door de man te betalen bijdrage te komen, zodra de man tevens onderhoudsplichtig wordt jegens zijn derde kind.
Partneralimentatie
5.17.Het hof begrijpt het betoog van de vrouw ter zitting bij het hof aldus dat zij inmiddels een dusdanig inkomen heeft dat zij niet langer behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. Gelet hierop zal het hof de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw vanaf het moment van verkoop van de voormalige echtelijke woning op nihil vaststellen.
Terugbetaling
5.18.
Het hof komt niet toe aan de vraag of van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het door de man eventueel aan haar teveel betaalde aan hem terugbetaalt.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen conform hetgeen hierna in het dictum is bepaald.
Aanhechten berekening
6.2.
De berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft, met ingang van 1 oktober 2017;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2017en zolang de voormalige echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd en de man de hypotheeklast van de voormalige echtelijke woning voldoet, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] in Polen, en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] in Polen,
voldoet van € 150,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 oktober 2017 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 28 juni 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H.M.A.W. Erven, bijgestaan door de griffier, en is op 12 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.