ECLI:NL:GHSHE:2017:4410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
200.198.934_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man na zijn echtscheiding van de vrouw. De man had in eerste aanleg verzocht om de alimentatiebedragen die hem waren opgelegd bij de beschikking van de rechtbank Maastricht van 28 maart 2007 te verminderen of op nihil te stellen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw ouders zijn van twee meerderjarige kinderen en dat de man in het verleden alimentatie heeft betaald voor zowel de vrouw als de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de alimentatieverplichtingen van de man onderzocht, inclusief zijn financiële situatie en de behoefte van de vrouw en de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere beschikking van de rechtbank Maastricht niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat deze was gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens. De alimentatiebedragen zijn daarom gewijzigd. De man is niet meer verplicht om partneralimentatie te betalen aan de vrouw vanaf haar vijfenzestigste verjaardag, omdat zij recht heeft op een AOW-uitkering. De bijdrage voor de jongmeerderjarige is vastgesteld op € 100,- per maand tot haar eenentwintigste verjaardag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 27 mei 2016 vernietigd, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en de alimentatieverplichtingen van de man aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.198.934/01
zaaknummer rechtbank : C/03/203409/ FA RK 15-793
beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.W. Bosselaar te Maastricht,
tegen
[verweerster 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[verweerster 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster 2] ,
verweersters in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: verweersters,
advocaat mr. K.M.C. Jansen te Heerlen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 26 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 27 mei 2016.
2.2.
Verweersters hebben op 7 november 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 3 augustus 2017 plaatsgevonden. Daarbij zijn de man en de vrouw in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [verweerster 2] is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat.
2.4.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 februari 2016;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 13 april 2017 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van verweersters d.d. 13 april 2017 met bijlagen;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 27 juli 2017 met bijlage;
- het V-formulier van de advocaat van verweersters d.d. 31 juli 2017.
Het bezwaar van verweersters tegen de indiening van de brief van de advocaat van de man d.d. 27 juli 2017 met bijlage, is ter zitting verworpen.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 28 maart 2007 heeft de rechtbank Maastricht de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 4 oktober 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De man en de vrouw zijn ouders van:
- [de meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk (hierna: [de meerderjarige 1] );
- [de meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk (voornoemde dochter [verweerster 2] ).
3.3.
Bij genoemde beschikking van 28 maart 2007 heeft de rechtbank Maastricht voorts, voor zover thans van belang, de man veroordeeld om met ingang van de datum van die beschikking ten behoeve van [verweerster 2] een bedrag aan de vrouw te betalen van € 600,- per maand (hierna ook: kinderalimentatie) en om met ingang van de datum van de inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot levensonderhoud uit te keren een bedrag van € 750,- per maand (hierna ook: partneralimentatie).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om, kort gezegd, de bij beschikking van 28 maart 2007 aan de man ten behoeve van [verweerster 2] en de vrouw opgelegde onderhoudsbijdragen nader te bepalen op nihil, althans te verminderen, afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4.2.
De man verzoekt in hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en alsnog:
- primair: te bepalen dat de echtscheidingsbeschikking nietig is;
- subsidiair: te bepalen dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nietig is;
- meer subsidiair: de beschikking van 28 maart 2007 te wijzigen in die zin dat de aan de man opgelegde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de vrouw en [verweerster 2]
- primair: met ingang van 28 maart 2007 op nihil worden gesteld;
- subsidiair: met ingang van de datum van de indiening van het onderhavige verzoek op nihil worden gesteld, althans op een bedrag zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren en/of met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren en voor wat betreft de achterstand te bepalen dat deze wordt vastgesteld op hetgeen feitelijk is betaald c.q. verhaald.
Ook verzoekt de man, de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4.3.
Verweersters verzoeken het hof de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans hem dit te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
4.4.
De grieven van de man zien primair op de nietigheid van de (inschrijving van de) echtscheidingsbeschikking en subsidiair op de behoefte van de vrouw en de dochter en de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Aangezien de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek van de man betreffende de alimentatie is uitgegaan van Nederlands recht en daartegen door de man geen grief is gericht, terwijl de vrouw in eerste aanleg ook niet anders heeft betoogd, wordt ook in hoger beroep van de toepasselijkheid van Nederlands recht uitgegaan.
Nietigheid (inschrijving) echtscheidingsbeschikking
5.2.
Het primaire en het subsidiaire verzoek van de man zullen worden afgewezen. Het hof is gebleken dat in het aanvankelijke betekeningsexploot ter zake van het verzoekschrift tot echtscheiding het adres is vermeld waar de man ter zitting zelf stelt, toen te hebben gewoond. Nu echter Engeland geen bevolkingsregister kent waarin dat adres als woonadres van de man kon worden geverifieerd en de man het exploot klaarblijkelijk niet persoonlijk heeft aangenomen, restte de vrouw geen andere optie dan dat verzoekschrift vervolgens alsnog openbaar te doen betekenen, zoals geschied. Het hof is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan de vrouw later gehouden zou zijn geweest om de uitgesproken echtscheidingsbeschikking op andere wijze te doen betekenen dan openbaar, zoals geschied. De vrouw heeft aldus voldaan aan haar verplichtingen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften.
Alimentatie: onjuiste of onvolledige gegevens
5.3.
De man heeft in het kader van zijn meer subsidiaire verzoek gesteld dat de beschikking van de rechtbank Maastricht van 28 maart 2007 dient te worden gewijzigd, omdat die beschikking van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De vrouw en [verweerster 2] hebben dit betwist. Voor de verdere standpunten van partijen wordt verwezen naar de procestukken.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ter zitting heeft de man onbestreden gesteld dat zijn inkomen tot kort voor zijn vertrek uit de echtelijke woning niet € 6.093,- netto per maand bedroeg, maar omstreeks 43.000,- Engelse ponden bruto per jaar. Dit betrof zijn salaris bij zijn toenmalig werkgever British Airways, waar de man een functie als automatiseerder vervulde. Deze dienstbetrekking is in 1999 geëindigd. De man is daarna, op zoek naar werk, naar Engeland vertrokken en heeft vervolgens geleefd van onregelmatige inkomsten uit werk, deels als zelfstandige, en werkloosheidsuitkeringen. Zoon [de meerderjarige 1] is in 2005 bij de man gaan wonen.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting is verder komen vast te staan dat de man na zijn vertrek uit de echtelijke woning tot in de loop van 2005 gemiddeld ongeveer € 1.100,- netto per maand aan de vrouw heeft overgemaakt voor woonlasten en kosten van levensonderhoud van haar en de kinderen. Niet gebleken is dat de vrouw in die periode daarnaast nog andere inkomsten heeft genoten. Mede gezien de door de man overgelegde inkomensgegevens van 2006 en het tijdsverloop tussen 2000 tot 2006, en nu geen omstandigheden zijn gebleken die in een andere richting wijzen, begroot het hof de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op € 900,- netto per maand en de kosten van de twee kinderen op € 100,- per kind per maand.
Uit de door de man overgelegde overzichten van 2006 tot oktober 2009 wordt verder genoegzaam duidelijk dat de man over laatstgenoemde periode omstreeks 12.000 Engelse ponden aan de vrouw heeft betaald voor het levensonderhoud van de vrouw en [verweerster 2] . Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de man in laatstgenoemde periode niet tot betaling van een hogere bijdrage voor [verweerster 2] en de vrouw in staat is geweest dan welke hij feitelijk heeft voldaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de destijds minderjarige [de meerderjarige 1] sinds 2005 bij de man woonde en dat de man sedertdien derhalve - naast de door hem aan de vrouw betaalde bedragen - nog kosten van verzorging en opvoeding van [de meerderjarige 1] te dragen had.
5.4.2.
Het voorgaande betekent dat de beschikking van 28 maart 2007 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De kinderalimentatie en de partneralimentatie tot oktober 2009 zullen worden gewijzigd en nader worden vastgesteld op hetgeen feitelijk door de man is voldaan. Nu er over deze periode geen achterstallige alimentatie meer verschuldigd is, komt het hof niet meer toe aan de overige door de man in dat kader ingenomen standpunten.
5.4.3.
Partijen zijn het erover eens dat de onderhoudsplicht van de man ten behoeve van [verweerster 2] is geëindigd op 23 december 2012, zijnde de eenentwintigste verjaardag van [verweerster 2] . Over de periode van 1 oktober 2009 tot 23 december 2012 stelt het hof de door de man verschuldigde bijdrage voor [verweerster 2] nader vast op 100,- per maand tot welke betaling de man, gelet op de stukken en het besprokene ter zitting, in staat moet worden geacht.
5.4.4.
Gebleken is dat de vrouw, die eerder nog een (aanvullende) bijstandsuitkering had genoten, met ingang van haar vijfenzestigste verjaardag, te weten 5 augustus 2011, recht heeft gekregen op een AOW-uitkering voor een alleenstaande, inmiddels plm. € 1.060,- per maand netto. Gelet op hetgeen het hof hierboven omtrent de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw heeft overwogen is de slotsom dat de vrouw met ingang van haar vijfenzestigste verjaardag niet meer als behoeftig kan worden aangemerkt, zodat de bijdrage vanaf 5 augustus 2011 op nihil dient te worden gesteld.
5.4.5.
De bijdrage voor de vrouw in de tussenliggende periode vanaf 1 oktober 2009 tot
5 augustus 2011 zal door het hof ook worden gesteld op nihil, nu voldoende aannemelijk is geworden dat de man in die periode naast zijn ten behoeve van [verweerster 2] verschuldigde bijdrage van € 100,- per maand geen draagkracht meer had voor het betalen van een bijdrage ten behoeve van de vrouw.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en de beschikking van 28 maart 2007 wijzigen zoals in het dictum vermeld.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak. Hetgeen de man heeft aangevoerd is onvoldoende om op dit punt anders te oordelen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2016, uitgezonderd de beslissing over de proceskosten, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 28 maart 2007 voor wat betreft het bepaalde inzake partner- en kinderalimentatie en:
stelt de door de man aan de vrouw met ingang van 28 maart 2007 tot 1 oktober 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk, alsmede de door de man aan de vrouw met ingang van 4 oktober 2007 tot 1 oktober 2009 als uitkering tot haar levensonderhoud te betalen bijdrage vast op hetgeen feitelijk door de man aan de vrouw is betaald;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2009 op nihil;
bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 1 oktober 2009 tot 23 december 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de meerderjarige 2] voornoemd dient te betalen van € 100,- per maand;
bepaalt dat de man aan [de meerderjarige 2] voornoemd met ingang van 23 december 2009 tot 23 december 2012 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie € 100,- per maand dient te betalen en verklaart de bepalingen van de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2010 naar analogie op deze bijdrage van toepassing;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 12 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.