ECLI:NL:GHSHE:2017:4290

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
16/00156 t/m 16/00161
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en aftrek oninbare vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 februari 2016. De belanghebbende, die een onderneming drijft, was in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over verschillende navorderingsaanslagen en de aftrek van een oninbare vordering. De belanghebbende had een vordering van € 56.350 op [E] B.V. en stelde dat dit bedrag in mindering moest komen op zijn inkomen van 2011 of mogelijk een ander jaar. De Inspecteur betwistte deze aftrek. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende gebonden was aan een eerder gesloten compromis met de Inspecteur, waardoor hij geen recht had op aftrek van het bedrag in een ander jaar dan 2008. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank enkel voor wat betreft de navorderingsaanslag ZVW 2010, omdat deze ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond, behalve voor de navorderingsaanslag ZVW 2010, en bepaalde dat het griffierecht aan de belanghebbende moest worden terugbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00156 t/m 16/00161
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 februari 2016, nummers BRE 15/3540 t/m 15/3545, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikkingen en aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn de volgende beschikkingen en navorderingsaanslagen opgelegd:
1.1.1.
Een beschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2010, gedagtekend 24 februari 2014 (zaaknummer SHE 16/00156).
1.1.2.
Een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor het jaar 2010, gedagtekend 22 februari 2014, naar een bedrag van € 409. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 35 heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer SHE 16/00157).
1.1.3.
Een beschikking IB/PVV voor het jaar 2011, gedagtekend 3 maart 2014 (zaaknummer SHE 16/00158).
1.1.4.
Een navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2011, gedagtekend 1 maart 2014, naar een bedrag van € 397. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 23 heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer SHE 16/00159).
1.1.5.
Een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012, gedagtekend 8 maart 2014, naar een bedrag van € 348. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 8 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer SHE 16/00160).
1.1.6.
Een navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2012, gedagtekend 8 maart 2014, naar een bedrag van € 185. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 4 belastingrente in rekening gebracht (zaaknummer SHE 16/00161).
1.2.
De in 1.1 vermelde beschikkingen en navorderingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 10 januari 2015 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslag ZVW 2010 niet-ontvankelijk verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende - alleen voor het beroepschrift met het zaaknummer SHE 16/00156 - een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] en de heer [B] . De hoger beroepen met kenmerk 16/00156 tot en met 16/00161 zijn te dezer zitting gezamenlijk behandeld.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende drijft onder de naam “ [C] ” een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming is gestart op [datum] 2010. De bedrijfsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een aangifte- en adviespraktijk. In de periode van mei 2009 tot [datum] 2010 was belanghebbende in loondienst van [D] B.V., waarbij door deze B.V. de naam “ [C] ” als handelsnaam werd gebruikt.
2.2.
Belanghebbende heeft in de jaren vóór 2010 verliezen geleden. De Inspecteur heeft de door belanghebbende over 2010, 2011 en 2012 aangegeven (negatieve) inkomens bij de aanslagregeling gevolgd. Op 1 januari 2010 bedroeg het bedrag van de nog te verrekenen verliezen uit werk en woning van voorafgaande jaren € 22.824.
2.3.
Naar aanleiding van een namens de Inspecteur ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van - onder andere – de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 is
(a). het voor 2010 bij beschikking vastgestelde verlies herzien en vastgesteld op nihil;
(b). tot een bedrag van € 9.361 aan verlies uit oude jaren met het nader vastgestelde positieve inkomen uit 2010 verrekend;
(c). tot een bedrag van € 7.041 aan verlies uit oude jaren met het nader vastgestelde positieve inkomen uit 2011 verrekend;
(d). het bedrag aan verlies uit oude jaren dat met het inkomen uit 2012 was verrekend herzien van € 3.990 naar € 6.422; en
(e). een navorderingsaanslag opgelegd over 2012.
Het verloop van de aanslagen, navorderingsaanslagen en verrekening van verliezen is als volgt:
2010
Aanslag
Herziening/beschikking
Winst
7.65
7.65
Minder kosten
2.97
Correctie KOR
-1.221
Zelfstandige aftrek
-9.427
-
MKB vrijstelling
-
-1.128
Belastbare winst
-1.777
8.271
Loon
1.09
1.09
Verzamelinkomen
-687
9.361
Verrekening verlies
-9.361
Belastbaar inkomen
-
2011
Aanslag
Beschikking
Winst
802
802
Minder kosten
7.818
Correctie KOR
-619
Zelfstandige aftrek
-802
-
MKB vrijstelling
-
-960
Belastbare winst
-
7.041
Loon
Verzamelinkomen
-
7.041
Verrekening verlies
-
-7.041
Belastbaar inkomen
-
-
2012
Aanslag
Herziening/navordering
Winst
-2.31
-2.31
Minder kosten
5.839
Correctie KOR
682
Zelfstandige aftrek
-
-
MKB vrijstelling
277
-506
Belastbare winst
-2.033
3.705
Pensioen
6.023
6.023
Verzamelinkomen
3.99
9.728
Verrekening verlies
-3.99
-6.422
Belastbaar inkomen
-
3.306
2.4.
De correcties voor de IB/PVV hebben geleid tot navorderingsaanslagen ZVW over de jaren 2010 tot en met 2012.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gesteld dat uitsluitend in geschil is de afwikkeling van een (oninbare) vordering op [E] B.V. (hierna: [E] ) van € 56.350 (inclusief een bedrag van € 8.998 omzetbelasting). Belanghebbende stelt dat ter zake van de vordering [E] een bedrag van € 47.352 in mindering dient te komen op het inkomen van 2011 of mogelijk ander jaar. De Inspecteur bestrijdt deze aftrek.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot aftrek op het inkomen uit werk en woning in 2011 of mogelijk ander jaar van € 47.352 met dienovereenkomstige aanpassing van de beschikkingen en navorderingsaanslagen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij bij het Hof aangifte wil doen van ambtsmisdrijven van de Belastingdienst als bedoeld in artikel 162 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), met het verzoek deze aangifte door te geleiden naar de Officier van Justitie. Naar het oordeel van het Hof valt het vermoeden van belanghebbende dat de Belastingdienst ambtsmisdrijven heeft begaan niet onder de gevallen opgesomd in artikel 162 Sv. Indien belanghebbende de Belastingdienst verdenkt van het plegen van mogelijk strafbare feiten dan zal hij daarvoor aangifte dienen te doen bij de politie of het Openbaar Ministerie.
Navorderingsaanslag ZVW 2010
4.2.
Met betrekking tot de navorderingsaanslag ZVW 2010 (Hofnummer SHE 16/00157) heeft de Rechtbank overwogen (zie r.o. 2.4) dat nu over 2010 niet is nagevorderd, het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting onweersproken verklaard dat voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ZVW is opgelegd van totaal € 444 (zie 1.1.2) en dat betreffende navorderingsaanslag nadien niet is verminderd. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte het beroep tegen deze aanslag niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal het hoger beroep tegen de aanslag ZWV 2010 beoordelen tezamen met de hoger beroepen tegen de overige aanslagen en beschikkingen.
Ten aanzien van het geschil
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij een vordering had op [E] van € 47.352 (exclusief omzetbelasting). Volgens belanghebbende is dit bedrag in 2002 aan omzet door de Inspecteur bijgeteld, hetgeen de Inspecteur bestrijdt. Belanghebbende heeft getracht genoemd bedrag te verhalen op [E] , maar die vordering is bij vonnis van 20 juni 2007 door de rechtbank Breda en bij arrest van 23 augustus 2011 door het gerechtshof ’s- Hertogenbosch afgewezen.
4.4.
In de aangifte over 2008 heeft belanghebbende het bedrag van € 47.352 ten laste van zijn winst gebracht. Bij het verweerschrift in eerste aanleg bevindt zich een notitie van de Inspecteur (bijlage 19) waaruit blijkt dat bij de aanslagregeling 2008 een compromis is gesloten over de aftrek van genoemd bedrag. In de notitie is, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:
“In telefoongesprek op 21-9 zaak nogmaals doorgenomen telefonisch en belanghebbende gaat akkoord met afboeking van € 24.200 excl. OB.”
4.5.
Bij het verweerschrift in eerste aanleg bevindt zich een brief van 1 november 2014 van belanghebbende (bijlage 14) aan de Belastingdienst kantoor Eindhoven. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:
“Door de aanslagregelend ambtenaar is geen melding gemaakt van het voornemen over de jaren 2010 tot en met 2012 een boekencontrole in te stellen, mocht dit wel zijn aangekondigd zou ik niet hebben ingestemd met het compromis.”
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij ‘voorlopig’ heeft ingestemd met het compromis. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof onweersproken gesteld dat de aanslag over 2008 is opgelegd conform dit compromis en dat van een voorlopige acceptatie van het compromis geen sprake was nu belanghebbende geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen betreffende aanslag.
4.7.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende onvoorwaardelijk heeft ingestemd met het hiervoor vermelde compromis en acht belanghebbende daaraan gebonden. Dat sprake zou zijn van dwaling met betrekking tot het compromis is gesteld noch gebleken. Het voorgaande betekent dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek voor het geheel of een (resterend) deel van de vordering op [E] in een ander jaar dan in 2008.
4.8.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat in 2002 enig bedrag is belast in verband met de gestelde vordering. Belanghebbende heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit dat zou blijken. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat er, naast hetgeen is geaccepteerd voor het jaar 2008, nog enig bedrag aftrekbaar zou zijn in de in het geding zijnde jaren 2010 tot en met 2012.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep, met zaaknummers SHE 16/00156 en 16//00158 tot en met 16//00161, ongegrond is en dat het hoger beroep, met zaaknummer SHE 16/00157, gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Al hetgeen belanghebbende overigens stelt brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd , bepaalt het Hof met toepassing van artikel 8:114, lid 1, van de Awb, dat het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 124 door de griffier van het Hof aan belanghebbende wordt terugbetaald.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
 verklaart het hoger beroep met zaaknummers SHE 16/00156 en 16/00158 tot en met 16/00161 ongegrond;
 verklaart het hoger beroep met zaaknummer SHE 16/00157 gegrond;
 vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft het beroep tegen de aanslag ZVW 2010;
 verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de rechtbank ingestelde beroep voor wat betreft de aanslag ZVW 2010 ongegrond, en
 bepaalt dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 terugbetaalt.
Aldus gedaan op 6 oktober 2017 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, A.J. Kromhout en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.