ECLI:NL:GHSHE:2017:4272

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
200.212.895_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van appellant in hoger beroep wegens gebrek aan procesvertegenwoordiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Dit gebeurde omdat de appellant, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om het verzuim te herstellen, zich niet had laten vertegenwoordigen door een advocaat. Het hof had appellant meerdere keren op de hoogte gesteld van de verplichting tot procesvertegenwoordiging, maar hij voldeed hier niet aan.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 augustus 2017, waarbij de appellant in persoon werd gehoord. Het hof heeft ook kennisgenomen van verschillende brieven van de appellant, waarin hij zijn standpunten uiteenzette. Het hof overwoog dat, anders dan bij het kantongerecht, er bij het rechtsgeding bij het hof een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, tenzij de wet anders bepaalt.

Daarnaast werd in de beoordeling opgemerkt dat de appellant namens zijn moeder bezwaar wilde maken tegen beslissingen van de kantonrechter met betrekking tot de afwikkeling van een nalatenschap. Het hof concludeerde dat, aangezien het vermogen van de moeder onder bewind was gesteld, alleen de bewindvoerder bevoegd was om namens haar een procedure aanhangig te maken. Dit droeg bij aan de beslissing om de appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 oktober 2017
Zaaknummer: 200.212.895/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5521187 OV VERZ 16-9983
Bm 6587
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: appellant.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, zittingsplaats Tilburg, van 23 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellant is, althans zo begrijpt het hof uit zijn brief van 20 maart 2017, in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017.
Bij die gelegenheid is gehoord:
- de heer [appellant] , in persoon.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brieven met bijlagen van de appellant van 12 april 2017, 18 april 2017, 27 april 2017, 26 mei 2017, 6 juli 2017, 27 juni 2017, 21 juli 2017, 14 augustus 2017 (tweemaal).

3.De beoordeling

3.1.
Voor het rechtsgeding bij het hof geldt, anders dan bij het kantongerecht, verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat, tenzij de wet anders bepaalt.
3.2.
Het hof heeft appellant hier bij brieven van 5 april 2017, 21 april 2017, 1 mei 2017, 23 juni 2017 en 17 juli 2017 van op te hoogte gesteld en hem derhalve herhaalde malen verzocht om dit verzuim te herstellen. Aan dit verzoek heeft appellant niet voldaan.
3.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
3.4.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof voorts nog als volgt. Gebleken is dat appellant namens zijn moeder bezwaar wil maken tegen bepaalde beslissingen van de kantonrechter, onder meer betreffende de afwikkeling van een nalatenschap. Ter zitting is gebleken dat het vermogen van de moeder onder bewind gesteld is met benoeming van een professionele bewindvoerder. In die situatie is slechts de bewindvoerder bevoegd namens de moeder een procedure aanhangig e maken zodat appellant ook om die reden niet ontvangen kan worden in zijn beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven, C.L.M. Smeets, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.