ECLI:NL:GHSHE:2017:4271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
200.210.034_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake gezag en procesrechtelijke positie van ouders in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2017 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezag van beide ouders over hun kind. De vader is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank die het gezag van beide ouders heeft beëindigd, maar alleen voor zover het zijn eigen gezag betreft. De moeder, die door de griffie als belanghebbende is aangemerkt, heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld tegen de beëindiging van het gezag van beide ouders. Het hof heeft prejudiciële vragen geformuleerd die betrekking hebben op de procesrechtelijke positie van de moeder in deze context.

Het hof heeft de Hoge Raad verzocht om bij wijze van prejudiciële beslissing de rechtsvragen te beantwoorden die voortvloeien uit de situatie waarin de vader alleen tegen de beëindiging van zijn eigen gezag in hoger beroep is gekomen. De vragen betreffen onder andere de vraag of de moeder als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure en onder welke omstandigheden zij kan worden ontvangen in incidenteel appel tegen de beëindiging van haar gezag. Daarnaast wordt de invloed van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op deze kwestie besproken, vooral in het licht van het belang van het kind en de wenselijkheid om ook het belang van de andere ouder te toetsen.

Het hof heeft besloten om iedere verdere beslissing aan te houden tot 5 april 2018, in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad. De griffier is verzocht om een afschrift van de beschikking aan de Hoge Raad te zenden, zodat de procedure kan worden voortgezet na de beantwoording van de prejudiciële vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 oktober 2017
Zaaknummer: 200.210.034/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/226100 / FA RK 16-3422
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
en
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.B. Noordhof,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in principaal en incidenteel appel,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), gevestigd te [vestigingsplaats] .

5.De beschikking d.d. 17 augustus 2017

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de ouders en de raad zich uiterlijk 15 september 2017 schriftelijk dienen uit te laten over het voornemen van het hof om ex artikel 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen en over de inhoud van de aan de Hoge Raad te stellen rechtsvragen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader van 23 augustus 2017;
- de brief van de raad van 29 augustus 2017;
- het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de moeder van 14 september 2017.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij brief van 23 augustus 2017, overgelegd bij het hiervoor genoemde V6-formulier van 23 augustus 2017, heeft mr. Hoppers het hof bericht dat de vader zich wenst te conformeren aan hetgeen het hof wenst voor te leggen aan de Hoge Raad.
7.2.
Bij brief van 29 augustus 2017 heeft de raad het hof bericht dat de raad de verdere procedure afwacht.
7.3.
Bij brief van 14 september 2017, overgelegd bij het hiervoor genoemde V6-formulier van 23 augustus 2017, heeft mr. Noordhof het hof bericht dat de moeder zich zal conformeren aan hetgeen het hof wenst voor te leggen aan de Hoge Raad.
7.4.
Met inachtneming van het voorgaande, overweegt het hof het volgende.
7.4.1.
Het hof zal op de voet van artikel 392 e.v. Rv de Hoge Raad de hierna beschreven prejudiciële vragen stellen, ter beoordeling van het voorliggende “belanghebbende” vraagstuk.
Het hof verwijst naar de beschikking van dit hof van 17 augustus 2017 (overweging 3.1. en verder) voor het daarin geschetste feitelijke en juridische kader van de onderhavige zaak en de concrete aanleiding tot het stellen van de prejudiciële vragen.
7.4.2.
De vragen:
De vader is alleen tegen de beëindiging van zijn gezag in hoger beroep gekomen. Vraag is wat dat voor de positie van de moeder betekent.
Dient in de procedure in hoger beroep tegen een beschikking waarbij op grond van artikel 1:266 BW het gezag van beide ouders is beëindigd, maar waarbij de grieven van de principaal appellerende ouder slechts zijn/haar eigen gezag betreffen, de andere ouder als belanghebbende te worden aangemerkt?
Onder welke omstandigheden kan de andere ouder, in casu de moeder, na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn worden ontvangen in incidenteel appel tegen de beëindiging van haar gezag?
Onder welke omstandigheden kan een ouder, in casu de moeder, worden ontvangen in appel tegen de beëindiging van het gezag van de andere ouder, in casu de vader? Is hierbij van belang de vraag of de andere ouder zelf appelleert tegen de beëindiging van diens gezag?
Oefent artikel 8 EVRM nog enige invloed uit op deze kwestie, bijvoorbeeld indien blijkt dat alle betrokken partijen het wenselijk achten dat ook het belang van de andere ouder (gezien ook vanuit het belang van het kind) vol getoetst zal worden?
7.4.3.
Het hof zal de griffier verzoeken onverwijld een afschrift van de in dezen gegeven beschikkingen aan de Hoge Raad te zenden.
7.4.4.
Gelet op het voorgaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden tot 5 april 2018 pro forma in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad.
Tevens zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
7.4.5.
Nadat de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen, zal het hof partijen een termijn van vier weken geven om schriftelijk te reageren op de beslissing van de Hoge Raad, waarna het hof zal beslissen over de voortgang van de procedure.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verzoekt de Hoge Raad om bij wijze van prejudiciële beslissing de hiervoor onder overweging 7.4.2., nummers 1 tot en met 4 geformuleerde rechtsvragen te beantwoorden;
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van deze beschikking alsmede van de tussenbeschikking d.d. 17 augustus 2017 zendt aan Hoge Raad, postbus 20303, 2500 EH Den Haag;
houdt iedere verdere beslissing aan tot pro forma 5 april 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017 in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.