In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kunstenaar, aangeduid als [appellante], en de Gemeente ’s-Hertogenbosch over de vergoeding voor een schetsontwerp van een portret van Koning Willem-Alexander. De Gemeente had een wedstrijd georganiseerd waarbij drie kunstenaars, waaronder [appellante], werden uitgenodigd om een schetsontwerp in te dienen. De overeenkomst tussen de Gemeente en [appellante] was onderworpen aan de Landelijke Algemene Voorwaarden Kunstopdrachten (LAVK).
Na de presentatie van de schetsontwerpen op 12 september 2014, heeft de Gemeente de kunstenaars geïnformeerd dat de jury haar advies niet op de afgesproken collegevergadering kon agenderen. Uiteindelijk heeft de Gemeente op 11 december 2014 aan [appellante] bericht dat haar schetsontwerp niet was gekozen. [appellante] stelde dat haar ontwerp geacht moest worden goedgekeurd vanwege het tijdsverloop en vorderde betaling van een bedrag van € 7.420,= voor haar werk. De Gemeente betwistte deze vordering en stelde dat er geen sprake was van een goedgekeurd ontwerp.
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de LAVK geen oplossing biedt voor het geval dat alle schetsontwerpen geacht moeten worden goedgekeurd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat zij alleen recht had op het honorarium van € 1.000,= voor het ingediende schetsontwerp. [appellante] ging in hoger beroep, maar het hof heeft de grieven verworpen en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de Gemeente niet verplicht was om een vervolgovereenkomst aan te bieden aan [appellante] en dat de primaire en subsidiaire vorderingen niet toewijsbaar waren.