ECLI:NL:GHSHE:2017:4209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
200.192.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de samenhangende rechtsverhouding bij onderhuur van bedrijfsruimte en de belangen van derden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen een bierbrouwerij. De appellant, die geen nieuwe advocaat heeft gesteld na de onttrekking van zijn eerdere advocaat, heeft in hoger beroep de vraag aan de orde gesteld of de bierbrouwerij zich had moeten houden aan de belangen van een derde partij, de huurder, in het kader van de huurovereenkomst. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 18 april 2017 de appellant in de gelegenheid gesteld om nadere omstandigheden aan te voeren die zouden kunnen onderbouwen dat de bierbrouwerij de belangen van de huurder had moeten respecteren. De appellant heeft echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de contractverhouding tussen de bierbrouwerij en de appellant een schakel vormt in het rechtsverkeer, maar dat de appellant niet heeft aangetoond dat de bierbrouwerij zich onrechtmatig heeft gedragen ten opzichte van de huurder. De appellant heeft geen bewijs geleverd dat de huurder een vordering had op de bierbrouwerij, waardoor de grieven van de appellant niet verder konden worden beoordeeld. Het hof concludeert dat het vonnis van de kantonrechter van 30 maart 2016, dat de appellant in het ongelijk stelde, moet worden bekrachtigd. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof is gedaan op 3 oktober 2017 en bevestigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter, waarbij de appellant als de in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt. De proceskosten worden vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.192.994/01
arrest van 3 oktober 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
voor wie zich, nadat advocaat mr. E.H.J. Plass te Horst zich heeft onttrokken, geen nieuwe advocaat heeft gesteld,
tegen
[bierbrouwerij 1.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 april 2017 in het hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 30 maart 2016 en 13 april 2016, gewezen in de hoofdzaak tussen appellant - [appellant] - als gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie en geïntimeerde - [bierbrouwerij 1.] - als eisende partij in conventie, verweerder in reconventie. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

6.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voormeld tussenarrest van 18 april 2017;
- de zijdens [bierbrouwerij 1.] genomen antwoordakte na tussenarrest van 18 april 2017 en niet genomen akte door appellant.
[bierbrouwerij 1.] heeft arrest gevraagd en de stukken gefourneerd, waarna is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De beoordeling

7.1
Het hof heeft [appellant] in het tussenarrest in staat gesteld om zich bij akte uit te laten over hetgeen het hof in het tussenarrest in rov. 4.6.2, 4.7 en, voor zover mogelijk, 4.8 aan de orde heeft gesteld. In die rov. 4.6.2 heeft het hof aan de orde gesteld, kort gezegd, dat de contractverhouding tussen [bierbrouwerij 1.] en [appellant] een schakel vormt in het rechtsverkeer waarmee of waaraan het belang van [huurder] is verbonden omdat [huurder] middels [appellant] het door [appellant] van [bierbrouwerij 1.] gehuurde pand is gaan gebruiken. In dat verband staat het [bierbrouwerij 1.] niet onder alle omstandigheden vrij om de belangen te verwaarlozen die [huurder] had bij een behoorlijke nakoming door [bierbrouwerij 1.] van de tussen [bierbrouwerij 1.] en [appellant] gesloten huurovereenkomst. De vraag of [bierbrouwerij 1.] de belangen van [huurder] had behoren te ontzien door de gestelde stankoverlast te verhelpen, zo heeft het hof verder overwogen, hangt af van een aantal omstandigheden. Het hof heeft bij wijze van voorbeeld een aantal omstandigheden genoemd en allereerst [appellant] toegelaten om die omstandigheden concreter in te vullen. [appellant] heeft hieraan geen gehoor gegeven. Hij heeft geen akte genomen waarin hij die omstandigheden nader heeft ingevuld. [bierbrouwerij 1.] heeft in haar akte aangevoerd, kort gezegd, dat er geen omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij zich de belangen van [huurder] ter harte had moeten nemen en dat zij dit ten onrechte heeft nagelaten.
7.2
Het is in een geval als het onderhavige aan [appellant] , die stelt dat hij rechthebbende is van een vordering ontstaan uit een door [bierbrouwerij 1.] jegens [huurder] gepleegde onrechtmatige daad omdat [bierbrouwerij 1.] zich de belangen van [huurder] ten onrechte niet ter harte zou hebben genomen, om een zodanige nadere invulling aan die omstandigheden te geven dat daaruit kan worden geconcludeerd dat [bierbrouwerij 1.] de belangen van [huurder] niet had mogen verwaarlozen. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om die omstandigheden zodanig concreet in te vullen dat daaruit kan worden afgeleid dat [bierbrouwerij 1.] de belangen van [huurder] had behoren te ontzien. Eerder in deze procedure zijn in dit kader dergelijke concrete omstandigheden niet aan de orde zijn geweest. De conclusie is dan ook dat het hof niet kan vaststellen dat [bierbrouwerij 1.] zich ten opzichte van [huurder] onrechtmatig heeft gedragen. Het gevolg daarvan is dat niet kan worden aangenomen dat [huurder] een bestaande vordering uit onrechtmatige daad die zij had op [bierbrouwerij 1.] aan [appellant] heeft overgedragen.
7.3
Nu niet is komen vast te staan dat [huurder] een vordering had op [bierbrouwerij 1.] hoeven de grieven verder niet te worden beoordeeld omdat, ook als het hof de bewijsaanbiedingen aanneemt en de stankoverlast in voldoende mate is komen vast te staan, [appellant] nog steeds geen vordering heeft op [bierbrouwerij 1.] . Daarmee valt ook het belang weg van hetgeen het hof in het tussenarrest onder 4.7 en 4.8 aan de orde heeft gesteld, zodat die twee punten verder kunnen blijven rusten. Het hof merkt voor wat betreft hetgeen in het tussenarrest in r.o. 4.8 aan de orde is gesteld nog wel op dat [bierbrouwerij 1.] ook het bestaan van de schade heeft betwist. Het ligt dan in de rede dat [appellant] zou worden opgedragen bewijs van de betreffende schade te leveren. [appellant] is echter niet meer vertegenwoordigd door een advocaat, zodat hem geen bewijsopdracht kan worden verleend.
7.4
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het vonnis van 30 maart 2016 zal bekrachtigen. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 30 maart 2016, zoals dit is verbeterd bij vonnis van 13 april 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, in dit hoger beroep begroot op € 711,- aan griffierecht en € 6.526,- voor kosten advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.R. Sijmonsma en H.AE. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 oktober 2017.
griffier rolraadsheer