3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [geïntimeerde] drijft in [plaats 1] , gemeente [gemeente] , restaurant ‘ [handelsnaam] ’. [appellant] is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 1 mei 2014 in dienst van [geïntimeerde] getreden als kok. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van zes maanden, tot 31 oktober 2014, voor een werkweek van 40 uur. Het salaris bedroeg € 2.100,00 bruto per maand exclusief 12 % vakantiebijslag. De overeenkomst was tussentijds opzegbaar tegen het einde van de maand met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
- De vrouw van [appellant] is onverwachts overleden op 4 juli 2014.
- [appellant] heeft geen salaris ontvangen over de maanden augustus, september en oktober 2014.
- Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] medegedeeld dat [appellant] arbeidsongeschikt is en zich bij [geïntimeerde] heeft ziekgemeld en dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:629 BW gehouden is het loon aan [appellant] door te betalen. [geïntimeerde] is vervolgens gesommeerd het salaris over de maanden augustus en september 2014 aan [appellant] te voldoen.
- Bij brief van 9 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] aan de gemachtigde van [appellant] bericht dat [appellant] tijdens een gesprek met hem op 30 juli 2014 ontslag heeft genomen en dat [appellant] enige tijd later in het restaurant kwam om zijn persoonlijke spullen op te halen en dat hij toen weer heeft verklaard ontslag te hebben genomen.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van:
- een bedrag van € 6.300,00 aan salaris over augustus, september en oktober 2014, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2014;
- een bedrag van € 3.150,00 ter zake van wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van het loon over voornoemde maanden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2014;
- een bedrag van € 452,62 bruto ter zake van vergoeding van 35,5 overuren, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2014;
- een bedrag van € 870,13 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 maart 2015.
Daarnaast heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om op straffe van een dwangsom binnen zeven dagen na dit vonnis aan [appellant] de salarisstroken over de maanden augustus, september en oktober 2014 te verstrekken en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij zich op 5 juli 2014 ziek had gemeld vanwege het overlijden van zijn vrouw en vanwege het ondergaan van een operatie waarvan hij lichamelijk moest herstellen en dat hij vanwege zijn arbeidsongeschiktheid recht had op doorbetaling van zijn loon.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, kort gezegd inhoudende dat [appellant] geen recht heeft op de door hem gevorderde bedragen, omdat hij op 30 juli 2014 zijn arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft opgezegd en zich vervolgens daarnaar ook heeft gedragen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 15 juli 2015 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat [appellant] op 30 juli 2014 duidelijk en ondubbelzinnig zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en zich vervolgens daarnaar feitelijk heeft gedragen.
3.3.2.[geïntimeerde] heeft op 6 oktober 2015 als getuigen doen horen:
- [appellant] ;
- de heer [getuige 1] ;
- de heer [werknemer] , werknemer van [geïntimeerde] ;
- mevrouw [echtgenote van geïntimeerde] , echtgenote van [geïntimeerde] ;
- [geïntimeerde] zelf.
3.3.3.[appellant] heeft op 7 december 2015 in contra-enquête de navolgende getuigen doen horen:
- de heer [getuige 2] ;
- mevrouw [getuige 3] .
3.3.4.In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de bewijslevering geslaagd geacht. Door de verklaringen van [appellant] , [getuige 1] , [werknemer] , mevrouw [echtgenote van geïntimeerde] en [geïntimeerde] is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [appellant] op 30 juli 2014 zich heeft geuit in bewoordingen, waaraan [geïntimeerde] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de zin mocht toekennen dat [appellant] de arbeidsovereenkomst beëindigde en niet meer wilde werken voor hem, dat hij ook op 31 juli 2014 een mededeling van die strekking deed en dat hij daarnaar heeft gehandeld. Omdat de arbeidsovereenkomst al was beëindigd, heeft [appellant] geen recht op het gevorderde salaris en de gevorderde wettelijke verhoging, aldus de kantonrechter
De kantonrechter heeft daarnaast overwogen dat de door [appellant] gevorderde vergoeding van 35,5 overuren niet toewijsbaar is, omdat elke onderbouwing daarvan ontbreekt.
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van het voorgaande de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.