3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak gelegen te [woonplaats] aan het [het gehuurde] (hierna: het gehuurde). [appellant] verhuurt de eerste en tweede verdieping van het gehuurde aan [Kantoren] B.V. (hierna: [Kantoren] , voorheen genaamd [voormalige naam Kantoren] B.V.).
3.1.2.De begane grond van het gehuurde verhuurt [appellant] aan Inbev Nederland NV, die op haar beurt de begane grond onderverhuurt aan [voormalige naam Kantoren] B.V. (hierna: [voormalige naam Kantoren] , voorheen genaamd: [voorganger] B.V).
3.1.3.[appellant] is tevens directeur en enig aandeelhouder van MLA Holding B.V. en [appellant] en Partners Architecten B.V.
3.1.4.[middel aandeelhouder Kantoren] (hierna: [middel aandeelhouder Kantoren] ) is directeur en enig aandeelhouder van [middel aandeelhouder Kantoren] Holding B.V. en via deze vennootschap middellijk aandeelhouder van [Kantoren] en [voormalige naam Kantoren] .
3.1.5.[appellant] en [middel aandeelhouder Kantoren] beoogden naast het aangaan van voornoemde huurovereenkomsten met betrekking tot het gehuurde een verdergaande samenwerking, al dan niet via hun vennootschappen, die onder meer zou bestaan uit gezamenlijke exploitatie van meerdere horecaconcepten en evenementen.
3.1.6.Ten behoeve van de samenwerking en teneinde het gehuurde ‘horecaklaar’ op te leveren heeft [appellant] van [geïntimeerde] (de echtgenote van [middel aandeelhouder Kantoren] ) een bedrag geleend van € 100.000,-- middels een separate geldleningsovereenkomst d.d. 25 februari 2013 (productie 3 inleidende dagvaarding).
3.1.7.[appellant] en [middel aandeelhouder Kantoren] hebben op enig moment verschil van inzicht gekregen in de wijze waarop hun samenwerking vorm moest krijgen en bekostigd moest worden. Om die reden hebben zij besloten hun samenwerking te ontvlechten en terug te brengen tot een huurrelatie.
3.1.8.Teneinde de gemaakte afspraken vast te leggen, hebben [appellant] en [middel aandeelhouder Kantoren] op 29 juli 2014 een vaststellingsovereenkomst (productie 4 inleidende dagvaarding) gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst houdt onder meer in:
6. De door [middel aandeelhouder Kantoren] [ [middel aandeelhouder Kantoren] , hof] van [appellant] [ [appellant] , hof] over 2014 te betalen huurpenningen zullen als volgt geschieden:
a. de huurfacturen betreffende het eerste kwartaal 2014 (zijnde EUR 26.329,59 Inclusief BTW) zal [middel aandeelhouder Kantoren] aan [geïntimeerde] [ [geïntimeerde] , hof] betalen in mindering op de door [geïntimeerde] aan [appellant] verstrekte lening;
1. De lening van [geïntimeerde] / [handelsnaam] wordt door [appellant] (inclusief rente) in 2014 volledig terugbetaald.
2. Betaling zal in eerste instantie plaatsvinden op de wijze als bepaald in artikel 1 lid 6, t.w. betaling van de huur van de bovenverdieping over het eerste kwartaal 2014 (zijnde EUR 26.329,59 Inclusief BTW) door [middel aandeelhouder Kantoren] aan [geïntimeerde] .
[appellant] zal de rest vóór 1 januari 2015 betalen en daartoe met [geïntimeerde] nadere afspraken maken.”
3.1.9.Bij faxbericht van haar advocaat van 2 april 2015 heeft [geïntimeerde] , zo nodig tezamen met [Kantoren] , [appellant] meegedeeld de vaststellingsovereenkomst, door haar in die brief ook aangeduid als de meerpartijenovereenkomst, te ontbinden.
3.2.1.[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de door [geïntimeerde] op 2 april 2015 uitgesproken buitengerechtelijke ontbinding van de driepartijenovereenkomst tussen [appellant] , [Kantoren] en haarzelf rechtsgeldig is alsmede de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 113.466,65 vermeerderd met 7% rente op jaarbasis met subsidiaire vorderingen en een proceskostenveroordeling.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [Kantoren] heeft zich in de vaststellingsovereenkomst jegens [appellant] verbonden om een deel van diens schuld aan [geïntimeerde] af te lossen en [appellant] heeft zich tegelijkertijd jegens [Kantoren] verbonden afstand te doen van de huurpenningen over het eerste kwartaal van 2014, een en ander voor gelijke bedragen. Het restant van de lening zou door [appellant] vóór 1 januari 2015 volledig aan [geïntimeerde] worden terugbetaald, waartoe [appellant] afzonderlijk afspraken met [geïntimeerde] zou maken. Deze bedingen in de vaststellingsovereenkomst dienen volgens [geïntimeerde] juridisch gekwalificeerd te worden als derdenbedingen in de zin van artikel 6:253 BW die zij stelt te hebben aanvaard als gevolg waarvan een driepartijenovereenkomst is ontstaan. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] de driepartijenovereenkomst niet nagekomen nu hij op 8 oktober 2014 slechts een bedrag van € 4.000,-- en op 12 november 2014 een bedrag van € 1.000,-- in mindering op de schuld heeft voldaan. Ondanks herhaalde verzoeken en sommaties heeft geen betaling meer plaatsgevonden zodat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de driepartijenovereenkomst en [geïntimeerde] deze middels een faxbericht van haar advocaat van 2 april 2015 buitengerechtelijk heeft ontbonden voor het geval het restant van de lening niet uiterlijk op 10 april 2015 zou zijn terugbetaald.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.Bij voormeld vonnis van 25 juni 2015 heeft de kantonrechter, voor zover thans relevant, [geïntimeerde] toegestaan om in de hoofdzaak (een procedure tussen [appellant] en [middel aandeelhouder Kantoren] en hun eerdergenoemde vennootschappen) tussen te komen.
3.3.2.Bij voormeld vonnis van 17 september 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie is gehouden op 4 november 2015. In het vonnis waarvan beroep is vermeld dat de griffier aantekening van de comparitie heeft gehouden. Deze aantekeningen zijn niet in hoger beroep overgelegd, evenmin als een proces-verbaal van de comparitie.
3.3.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, verkort weergegeven,
- voor recht verklaard dat de door [geïntimeerde] op 2 april 2015 uitgesproken buitengerechtelijke ontbinding van de driepartijenovereenkomst tussen haar, [appellant] en [Kantoren] rechtsgeldig is;
- [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen, uitgaande 1 augustus 2015, de som van € 113.466,65 te vermeerderen met 7% rente op jaarbasis tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Het vonnis is voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard.