Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft in het verre verleden als verpleegster gewerkt. Zij is met dit werk gestopt vanwege de geboorte van de kinderen. Toen de kinderen wat groter werden is zij een onderneming gestart in het distribueren van hartritmemeters. De werkzaamheden in die onderneming zijn rond 2010 gestaakt. De vrouw heeft in de periode 2000-2001 enkele cursussen in de diamantbranche gevolgd en is in 2003 bij een diamantfirma gaan werken. In 2009 ging het economisch gezien slecht in de diamantbranche. In 2009 is de vrouw in overleg met de man gestopt met haar werkzaamheden in de diamantbranche, aangezien haar inkomsten nauwelijks hoger waren dan haar reiskosten.
Blijkens het door de vrouw overgelegde medisch dossier, met name de verklaring van prof. dr. [getuige] van 22 november 2012, diende de vrouw twee operaties (op 16 juni 2010 op lumbaal niveau en op 10 mei 2011 op cervicaal niveau) te ondergaan wegens zeer ernstige degeneratieve afwijkingen van de totale wervelzuil. Prof. dr. [getuige] acht de vrouw volledig werkonbekwaam en het laat zich volgens hem voorzien dat hierin geen verbetering kan optreden op de korte of de middellange termijn gezien de multipliciteit en de ernst van deze afwijkingen. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de vrouw nog steeds onder behandeling is voor haar klachten bij een fysiotherapeut. Eveneens is gebleken dat de vrouw in 2013 onder behandeling is geweest bij een psychotherapeut. Verder is onweersproken gebleven dat de vrouw in de afgelopen jaren de zorg had voor de zoon van partijen die kampte met een drugsverslaving en voor haar destijds zieke moeder.
Het hof acht, gelet op hetgeen de vrouw ter zitting heeft toegelicht, voldoende aannemelijk dat de vrouw in 2009 grotendeels is gestopt met haar werkzaamheden in de diamantsector en dat zij in elk geval vanaf 2012 in die sector geen activiteiten meer heeft verricht. Het hof acht de door de man overgelegde verklaring van de zoon van partijen d.d. 8 juni 2016 waarin de zoon verklaart dat de vrouw sinds augustus 2015 weer werkzaam is in de diamantsector, gelet op het hierover in de stukken en ter zitting gevoerde debat, onvoldoende om anders te concluderen.
De vrouw heeft zich, blijkens de door haar overgelegde sollicitatiebrieven, de laatste jaren ingespannen om binnen de beperkte mogelijkheden die haar fysieke en psychische gesteldheid haar bieden, weer een baan te vinden, vooralsnog zonder succes. Gelet op haar leeftijd, zij is thans 57 jaar oud, haar opleidingsniveau, arbeidsverleden, de huidige arbeidsmarkt en haar gezondheidssituatie, zal het voor de vrouw naar verwachting niet eenvoudig zijn om een baan te vinden. De werkervaring van de vrouw als verpleegkundige dateert van omstreeks 37 jaar geleden. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de vrouw er daardoor in deze branche, zoals zij stelt, moeilijk nog tussenkomt.
Het voorgaande in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de vrouw in hoger beroep alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de afgelopen jaren in redelijkheid geen inkomsten heeft kunnen verwerven en dat niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd anders zal zijn. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de arbeids(on)geschiktheid van de vrouw.
In zoverre slaagt de grief met betrekking tot de behoefte/behoeftigheid van de vrouw.