ECLI:NL:GHSHE:2017:4139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
20-000648-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na geweldsincident op straat met ernstige verwondingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Duisburg, Duitsland, werd beschuldigd van poging tot doodslag na een gewelddadig incident op 12 juli 2015 in Eindhoven. De verdachte heeft de aangever, een 19-jarige jongen, meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen en geschopt terwijl deze op de grond lag. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van de aangever zou kunnen leiden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde deze straf, maar oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernst van de verwondingen van de aangever, een hogere straf rechtvaardigden. De aangever had blijvend letsel opgelopen, waaronder een permanent vergrote pupil en beschadiging van zijn tanden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 25.632,04 had geëist, volledig toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000648-16
Uitspraak : 27 september 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 februari 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-845557-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Duisburg (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1997,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Daarnaast heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] eenmaal en/of meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en/of scheurtjes en breuken in zowel rechter als linker oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken linkerkaak en/of schaafwonden en kneuzingen op de armen en/of een kapotte voortand, heeft toegebracht, door die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] te slaan en/of stompen en/of schoppen tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] op de grond lag;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] eenmaal en/of meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voor kwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 12 juli 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en geschopt tegen zijn hoofd en lichaam, terwijl die [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman van verdachte kort gezegd aangevoerd dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] een paar keer tegen het lichaam heeft geslagen en één keer tegen het hoofd heeft geschopt en dat uit het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren komen waaruit valt af te leiden dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zou overlijden en evenmin dat verdachte bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Het hof overweegt het volgende.
Anders dan de raadsman stelt, volgt uit het dossier dat verdachte niet éénmaal, maar verschillende malen tegen het hoofd van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft geslagen en met geschoeide voet geschopt (zie de verklaringen van aangever [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] (blz. 90 proces-verbaal van politie), getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris en getuige [getuige 2] (die op dit punt consistent verklaart bij de politie (blz. 140 proces-verbaal van politie) en bij de rechter-commissaris).
Uit de medische gegevens in het dossier blijkt dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] onder meer breuken in zijn oogkassen, kaak en jukbeen heeft opgelopen, een scheurtje in zijn neusbeen en een oogtrauma. [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de afdruk van een schoen vier dagen lang op zijn wang te zien is geweest. Dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] het letsel opgelopen heeft doordat hij ten val gebracht werd en met zijn gezicht hard op de grond terecht kwam, zoals de verdediging heeft gesteld, acht het hof op basis van het dossier niet aannemelijk geworden. Naast de verklaring van de aangever over de heftigheid van het geweld is er een verklaring van [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris waarin hij zegt dat het "gewoon een afslachterij" was. Daaruit en uit het letsel van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] blijkt dat verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft geslagen en getrapt.
Het met kracht schoppen met geschoeide voet en het met kracht slaan tegen een zo kwets-baar lichaamsdeel als het hoofd, levert een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. Dat verdachte deze aanmerkelijk kans ook bewust heeft aanvaard, blijkt ten eerste uit de uiterlijke verschijningsvorm van dit geweld en ten tweede uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dat hij aangever [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft geslagen en geschopt en dat hij hem raakte waar hij hem raken kon.
Door [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] met kracht meermalen tegen het hoofd te slaan en met geschoeide voet tegen het hoofd te trappen – en daarmee tegen het zenuwcentrum van het lichaam – heeft verdachte zich naar het oordeel van het hof dus willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] zou overlijden. Dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] zijn armen ter bescherming om zijn hoofd had geslagen, maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer, de 19-jarige [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] , na een avondje stappen ’s nachts op straat tegen het hoofd en lichaam te schoppen en te slaan. De verwondingen van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] waren zo ernstig, dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] een aantal dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en een operatie heeft moeten ondergaan. Inmiddels staat vast dat [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] blijvend letsel zal overhouden, bestaande uit een permanent vergrote pupil, waardoor hij kunst- en zonlicht minder goed kan verdragen, en beschadiging van het glazuur van enkele tanden. Zoals onder meer blijkt uit de ter terechtzitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring, heeft [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] tot op de dag van vandaag geestelijk en lichamelijk heel veel last van het voorval. [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft zich onder behandeling van een psychiater gesteld en heeft de opleiding bij Sport en Bewegen moeten staken.
Naar het oordeel van het hof kan, anders dan door de verdediging is betoogd, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Bij een poging tot doodslag past in beginsel een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
In het voordeel van verdachte heeft het hof laten meewegen dat verdachte nog heel jong is, dat de Reclassering geen reden ziet hem te begeleiden en het recidiverisico als laag inschat (adviesrapportage Jeugdreclassering d.d. 2 februari 2016) en dat de afdoening van de zaak in hoger beroep langer heeft geduurd dan wenselijk is.
De raadsman heeft gesteld dat er veel te zeggen is voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, maar het hof neemt de overwegingen en de conclusie uit het rapport d.d. 23 september 2015 van de deskundige, drs. M.H. Keppel, GZ- en Kinder- en Jeugd-psycholoog, dat geen aanleiding bestaat tot het toepassen van het minderjarigenstrafrecht, over en maakt deze tot de zijne.
Al met al acht het hof de door de rechtbank opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Op vordering van de advocaat-generaal en gehoord hebbend de verdediging zal het hof het op 5 augustus 2015 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/aangever/benadeelde partij]
De benadeelde partij [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 25.632,04, bestaande uit € 7.500,00 immateriële schade (post smartengeld) en € 18.132,04 materiële schade, waaronder de post studiever-traging van € 16.100,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
In hoger beroep heeft de raadsman van verdachte kort gezegd de hoogte van de posten smartengeld en studievertraging betwist. Volgens de raadsman wordt in vergelijkbare gevallen een lager bedrag aan smartengeld toegewezen en kan niet uitgesloten worden dat de studievertraging van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] ook andere oorzaken heeft dan alleen het handelen van verdachte.
Het hof is van oordeel, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, dat de immateriële schade naar billijkheid begroot dient te worden op ten minste het gevorderde bedrag van € 7.500,00. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zoals daarvan onder meer blijkt uit het Smartengeldboek, waarvan de raadsman van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] enkele pagina’s ter onderbouwing van zijn vordering heeft overgelegd.
Voorts is het hof van oordeel dat de schade, bestaande uit studievertraging, in een zodanig verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat de schade aan de verdachte als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend, mede gezien de aard van de aansprake-lijkheid en de aard van de schade. Studievertraging is een direct, waarschijnlijk en voorzienbaar gevolg van het hoofdletsel dat de 19-jarige [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] opgelopen heeft bij de poging tot doodslag door verdachte. De schuld van verdachte aan de schadeveroorzakende gebeurtenis is groot.
De raadsman van verdachte heeft niets concreet gesteld over een mogelijke andere oorzaak van de studievertraging. Een andere oorzaak is ook niet gebleken.
Zowel de post smartengeld als de post studievertraging, als ook de overige posten zijn door de raadsman van [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] genoegzaam onderbouwd.
Concluderend oordeelt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot ten minste na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/aangever/benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.632,04 (vijfentwintigduizend zeshonderdtweeëndertig euro en vier cent) bestaande uit € 18.132,04 (achttienduizend honderdtweeëndertig euro en vier cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer/aangever/benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 25.632,04 (vijfentwintigduizend zeshonderdtweeëndertig euro en vier cent) bestaande uit € 18.132,04 (achttienduizend honderdtweeëndertig euro en vier cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
163 (honderddrieënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 27 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.