ECLI:NL:GHSHE:2017:4136

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
200.171.861_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overdracht van vordering en geldige titel onder artikel 3:84 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [B.V.] B.V. tegen [Techniek] Techniek B.V. inzake de overdracht van een vordering. De zaak is ontstaan uit een geschil over onbetaalde facturen die [B.V.] B.V. aan [vennootschap] B.V. had. [vennootschap] B.V. heeft de vordering op [B.V.] B.V. overgedragen aan [Techniek] Techniek B.V. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de overdracht van de vordering rechtsgeldig was, maar [B.V.] B.V. heeft in hoger beroep betwist dat er een geldige titel voor de overdracht bestond. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd en de relevante stukken beoordeeld, waaronder de cessie-akte en de correspondentie tussen de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de overdracht van de vordering niet rechtsgeldig was, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 3:84 BW, dat een geldige titel vereist voor de overdracht van een vordering. Het hof heeft geoordeeld dat [Techniek] Techniek B.V. niet de rechthebbende was van de vordering op [B.V.] B.V. en heeft de vorderingen van [Techniek] Techniek B.V. afgewezen. De vonnissen van de kantonrechter zijn vernietigd en [Techniek] Techniek B.V. is veroordeeld tot terugbetaling aan [B.V.] B.V. van de bedragen die op basis van de vernietigde vonnissen waren betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.171.861/01
arrest van 26 september 2017
in de zaak van
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,
tegen
[Techniek] Techniek B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.L. Israëls te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 mei 2015 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 16 oktober 2014 en 19 februari 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2822610 / 346 CV EXPL 14-1946)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte overlegging productie van [geïntimeerde] van 22 december 2015;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de akte overlegging productie van [geïntimeerde] van 30 mei 2017;
  • de antwoordakte met producties van [appellante] van 27 juni 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Een aan [geïntimeerde] gelieerde vennootschap, [vennootschap] B.V. (verder: [vennootschap] ) heeft aan [appellante] gefactureerd middels de volgende facturen:
Referentie Datum Bedrag
[referentie 1] 05-09-2013 € 102,25
[referentie 2] 24-09-2013 € 227,56
[referentie 3] 03-10-2013 € 4.537,40
[referentie 4] 11-10-2013 € 291,62
[referentie 5] 23-10-2013 € 271,04
[referentie 6] 24-10-2013 € 135,52
Totaal € 5.565,39
[appellante] heeft de facturen onbetaald gelaten.
Tussen [vennootschap] (in de akte aangeduid als vervreemder) en [geïntimeerde] (in de akte aangeduid als verkrijger) is op 17 november 2013 onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
Overwegingen:

Vervreemder en Verkrijger behoren beide tot de [Group] Group. De [Group] Group wenst de onderneming van Vervreemder over te dragen aan Verkrijger. De facto wordt de onderneming een nevenvestiging van Verkrijger, onder de naam [vennootschap] .

De onderneming wordt overgedragen per 01-01-2014.
Zijn overeengekomen als volgt:
1.
Vervreemder draagt over en levert in eigendom aan Verkrijger en Verkrijger verkrijgt en in aanvaardt in eigendom:
a. alle activa van de onderneming van vervreemder zoals per de toestand op 01-01-2014.
b. de goodwill en handelsnaam alsmede het volledige klantenbestand behorende bij deOnderneming.
2. Verkrijger neemt voorts alle schulden van de vervreemder over zoals per de toestand op01-01-2014.
3. Vanaf de Overnamedatum zijn de door vervreemder overgedragen goederen,overeenkomsten, schulden, activa, etc. alsmede het resultaat van de onderneming voorrekening en risico van de Verkrijger. (…)”.
[geïntimeerde] heeft per 1 januari 2014 de activiteiten van [vennootschap] overgenomen.
Bij brief van “januari 2014” aan haar relaties, waarin in het briefhoofd zowel [geïntimeerde] als [vennootschap] staan vermeld, maar die slechts ondertekend is namens [vennootschap] is vermeld:
“(…) Binnen [Group] Group wordt op dit moment vanuit drie verschillende vennootschappen in Nederland reparatie, service, onderhoud en modificatie aan vrachtwagens verricht. (…)
Om een heldere profilering naar de markt te krijgen en slagvaardiger te kunnen werken, zijn deze activiteiten per 1 januari 2014 ondergebracht in één vennootschap, namelijk [Techniek] Techniek B.V gevestigd te [vestigingsplaats] . (…)
Voor u als relatie van [vennootschap] verandert formeel het bedrijf waarmee u zaken doet. De activiteiten en medewerkers zullen worden ondergebracht in [Techniek] Techniek B.V. U blijft echter met dezelfde medewerkers zaken doen en contact houden. (…)
In de bijlage treft u een overzicht aan van de relevante gegevens van [Techniek] Techniek B.V., inclusief het gewijzigde bankrekeningnummer, B.T.W. nummer en KvK nummer. Wij verzoeken u dit in uw administratie aan te passen en correspondentie en facturatie te richten aan de desbetreffende vestiging. (…)”.
Bij Cessie-akte van 11 november 2014 zijn [vennootschap] (in die akte genoemd: [vennootschap] ) en [geïntimeerde] (in die akte genoemd: Techniek) onder meer het navolgende overeengekomen:
“(...)
In aanmerking nemende:
-
dat [vennootschap] een vordering op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] (…) heeft, ten bedrage van € 5.565,39 (…);
-
dat [vennootschap] haar voormelde vordering op [appellante] derhalve wenst over te dragen aan Techniek, die bereid is deze cessie te aanvaarden;
zijn overeengekomen als volgt:
1.
[vennootschap] draagt bij deze zijn hierboven in de considerans omschreven vordering op [appellante] over aan Techniek, welke overdracht Techniek bij deze aanvaardt;
2.
[vennootschap] is verplicht en Techniek is bevoegd deze cessie schriftelijk mee te delen aan [appellante] dit onder bijvoeging van een afschrift van deze cessie-akte. (…)”.
3.2.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd [appellante] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag van € 6.454,17 (te weten € 5.565,39, de rente berekend tot 12 februari 2014 ter hoogte van € 182,24 en buitengerechtelijke incassokosten van € 706,54) te vermeerderen met de contractueel bedongen, subsidiair de wettelijke, (handels-) rente tot aan de dag der algehele voldoening en [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[vennootschap] heeft in opdracht en voor rekening van [appellante] werkzaamheden verricht en zaken geleverd. [geïntimeerde] heeft bij de overname van de activiteiten van [vennootschap] per 1 januari 2014 alle openstaande vorderingen van [vennootschap] op derden overgenomen. [geïntimeerde] volgt [vennootschap] op in haar rechten. [appellante] heeft de facturen onbetaald gelaten, hoewel zij door [vennootschap] en [geïntimeerde] tot betaling is herinnerd en aangemaand. [geïntimeerde] heeft de vordering uit handen gegeven en daarbij buitengerechtelijke kosten gemaakt die [appellante] verschuldigd is.
3.2.3.
[appellante] heeft verweer gevoerd. Kort gezegd heeft [appellante] betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat de vorderingen van [vennootschap] aan [geïntimeerde] zijn overgedragen (omdat geen akte is opgemaakt waarbij [appellante] heeft ingestemd met de contractsovername). Ook heeft zij gesteld dat een geldige titel voor de overdracht ontbreekt. Eveneens heeft [appellante] betwist dat de Metaalunievoorwaarden tussen haar en [vennootschap] overeen zijn gekomen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 16 oktober 2014 heeft de kantonrechter bepaald dat [geïntimeerde] stukken in het geding mag brengen waaruit blijkt dat [vennootschap] haar vordering op [appellante] aan [geïntimeerde] heeft overgedragen en ook aan [appellante] mededeling heeft gedaan van de overdracht van deze vordering. Daarop is door [geïntimeerde] de hierboven deels geciteerde Cessie-akte van 11 november 2014 in het geding gebracht.
3.3.2.
In het eindvonnis van 19 februari 2015 heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 5.565,39, vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar over € 5.463,14 vanaf 12 februari 2014 tot aan de dag van voldoening, met € 6.96,31 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de contractuele rente van 12% over de periode ingaande op de vervaldag van de diverse facturen, voor zover gedateerd na 5 september 2013, tot 12 februari 2014, met de wettelijke handelsrente over € 102,25 (zijnde de factuur van 5 september 2013) vanaf de sommatie van 3 december 2012 tot aan de dag der voldoening en met de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] , welke tot op heden werden vastgesteld op € 545,94 ter zake verschotten en op € 500,- ter zake salaris gemachtigde.
De kantonrechter heeft daartoe kort gezegd overwogen dat van contractsovername (overgang van rechten en verplichtingen) als bedoeld in artikel 6:159 BW geen sprake is. Naar aanleiding van het standpunt van [geïntimeerde] dat zij eigenares is van de vordering op [appellante] door cessie heeft de kantonrechter geoordeeld dat aan de eisen van overdracht van de vordering en kennisgeving reeds was voldaan door de brief van januari 2014 en ten overvloede door de overgelegde akte van cessie van 11 november 2014, zodat de vordering rechtsgeldig aan [geïntimeerde] is overgedragen en dat daarvan mededeling is gedaan aan [appellante] .
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerde] althans het afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] om terug te betalen aan [appellante] hetgeen deze uit hoofde van de bestreden vonnissen inmiddels heeft betaald en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste instantie en in hoger beroep.
3.5.
Dat in casu geen sprake is van contractsovername nu alleen de vordering op [appellante] en niet alle rechten en verplichtingen in de relatie van [vennootschap] tot [appellante] aan [geïntimeerde] zouden zijn overgedragen is in hoger beroep niet langer in geschil. Partijen verschillen nog wel van mening over de vraag of de vordering van [vennootschap] op [appellante] rechtsgeldig aan [geïntimeerde] is overgedragen.
3.6.
Met de eerste grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter in rov. 4.1 van het vonnis van 16 oktober 2014. [appellante] stelt dat de kantonrechter de rechtsgrond heeft aangevuld door te oordelen dat geen sprake is van contractsovername en dat voor een overdracht van vorderingen cessie volstaat, dat een dergelijke cessie tijdens de procedure kan plaatsvinden en dat zij heeft beslist [geïntimeerde] vanwege proceseconomische redenen in de gelegenheid te stellen om daartoe over te gaan.
3.7.
Ter onderbouwing van deze grief stelt [appellante] kort gezegd het volgende.
[appellante] betwist de brief van januari 2014, waarin wordt aangegeven dat “de activiteiten van [vennootschap] zijn ondergebracht bij [geïntimeerde] ”, te hebben ontvangen. De inhoud van deze brief kan bovendien niet zo worden gelezen dat [vennootschap] zich verplicht zou hebben de onderhavige vorderingen over te dragen aan [geïntimeerde] en dat die brief evenmin als een cessie-akte in de zin van artikel 3:94 BW kan worden gezien. Een dergelijke verplichting valt niet uit de betreffende brief af te leiden. Van een cessie-akte is geen sprake. Er is evenmin mededeling gedaan van deze vermeende cessie.
Van contractsovername is geen sprake nu niet is gebleken dat aan de vereisten van artikel 6:159 BW is voldaan, aldus [appellante] . Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] zich zou (moeten) beroepen op cessie en ten onrechte heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld alsnog een cessieakte over te leggen. [geïntimeerde] had eerder niet over cessie gesproken als grondslag van haar vorderingen. Pas nadat de kantonrechter op die optie heeft gewezen heeft [geïntimeerde] een cessieakte opgesteld (d.d. 14 november 2014). De kantonrechter heeft aldus gehandeld in strijd met de artikelen 24 en 25 Rv. Verder heeft [geïntimeerde] in de akte van 19 september 2014 erkend dat [vennootschap] en niet [geïntimeerde] als eisende partij moet optreden. Dit is een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv, hetgeen betekent dat [geïntimeerde] geen vordering heeft op [appellante] en de vordering voor afwijzing gereed ligt.
3.8.
Door [appellante] is gemotiveerd betwist dat er een bepaalbare, rechtsgeldige titel voor de overdracht van de vorderingen van [vennootschap] op [geïntimeerde] bestond. Tijdens het pleidooi voor dit hof heeft het hof [geïntimeerde] gevraagd of er een (intern) stuk is waaruit die titel blijkt. [geïntimeerde] heeft daarop aangegeven dat een activa / passiva transactie heeft plaatsgevonden, waarbij alle vorderingen zijn “overgegaan”. Deze transactie zou intern zijn vastgelegd. Het hof heeft de zaak na het pleidooi verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] waarmee die interne stukken zouden kunnen worden overgelegd.
3.9.
[geïntimeerde] heeft vervolgens de (hiervoor in rov. 3.1 onder c aangehaalde) akte overgelegd en stelt zich op het standpunt dat deze akte voldoende gegevens bevat om aan de hand daarvan te kunnen vaststellen om welke activa en overgedragen vorderingen het gaat, nu daaruit blijkt dat alle activa per 1 januari 2014 zijn overgegaan.
3.10.
[appellante] is in de gelegenheid gesteld op deze akte te reageren. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de titel voor overdracht van de onderhavige vordering ook niet uit de akte blijkt. Niet is voldaan aan artikel 3:84 lid 3 BW nu de titel niet voldoende bepaald is omschreven. Dat bedoeld zou zijn dat onder het begrip “activa” ook “de vorderingen” vallen wordt ook door [appellante] betwist. Met verwijzing naar de jaarrekeningen van [vennootschap] over 2013 en 2014 stelt [appellante] dat “de posten vorderingen en overlopende activa en liquide middelen” nog steeds op de balans 2014 van [vennootschap] voorkomen. Onder het begrip “per 1 januari 2014 over te dragen activa” als bedoeld in de akte vallen dus kennelijk slechts “de materiele vaste activa en de voorraden”, aldus [appellante] . Opvallend is volgens [appellante] verder dat de post vorderingen in 2014 sterk is afgenomen en de post liquide middelen juist sterk is toegenomen. Een verklaring daarvoor is volgens [appellante] dat het betreft betaling op vorderingen van [vennootschap] die dus niet zijn overgedragen aan [geïntimeerde] maar gewoon zijn geïnd door de rechthebbende [vennootschap] . De openstaande vordering van [vennootschap] staat op de balans van 2014 van [vennootschap] , naast andere onbetaalde debiteuren, en wel onder de post “vorderingen en overlopende activa 10.768”.
3.11.
Voor een rechtsgeldige overdracht van de vordering is krachtens artikel 3:84 BW nodig een levering krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde. De leveringshandeling geschiedt krachtens artikel 3:94 lid 1 BW door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan de debiteur ( [appellante] ) door de vervreemder ( [vennootschap] ) of de verkrijger ( [geïntimeerde] ).
In de alsnog overgelegde akte van 17 november 2013 is neergelegd de overeenkomst tussen [vennootschap] en [geïntimeerde] , inhoudend dat “alle activa” van [vennootschap] per 1 januari 2014 overgaan op [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] dienen de vorderingen op [appellante] hieronder te worden begrepen. [appellante] betwist dit.
Los hiervan, en los van de vraag of de brief van januari 2014 en/of het stuk van 11 november 2014 als een akte als bedoeld in artikel 3:94 lid 1 BW kunnen worden beschouwd en zo ja of hiervan mededeling als bedoeld in artikel 3:94 lid 1 BW is gedaan aan [appellante] , rijst de vraag of een geldige titel voor overdracht van de onderhavige vorderingen bestaat. [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is.
Voor overdracht van een vordering is ingevolge artikel 3:84 lid 1 BW een geldige titel vereist. Hoewel het hof bij het pleidooi uitdrukkelijk heeft gevraagd om stukken waaruit de titel van de overdracht van de vorderingen blijkt, heeft [geïntimeerde] dergelijke stukken niet overgelegd. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde akte van 17 november 2013 blijkt een titel welke verplicht tot overdracht niet. In die akte wordt in de considerans slechts gesproken van overdracht van de onderneming en in artikel 1 wordt slechts gerept van overdracht van alle activa van de onderneming.
[geïntimeerde] heeft voorts ook niet gesteld welke titel aan de overdracht van de vorderingen op [appellante] ten grondslag ligt.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] rechthebbende is geworden van de vorderingen van [vennootschap] op [appellante] .
Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt, gezien het voorgaande, als niet ter zake dienend gepasseerd.
[geïntimeerde] heeft terzake de in geschil zijnde vorderingen dan ook niets van [appellante] te vorderen.
Grief 1 slaagt op grond van het voorgaande. Dit leidt tot vernietiging van de vonnissen van 16 oktober 2014 en 19 februari 2015 en tot afwijzing van het gevorderde.
3.12.
Omdat grief 1 slaagt komt het hof niet meer toe aan de bespreking van de overige grieven. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van het door [appellante] ter uitvoering van de beroepen vonnissen betaalde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 462,- aan griffierecht en op € 650,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 77,84 aan dagvaardingskosten, op € 711,- aan griffierecht en op € 1.896,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, O.G.H. Milar en P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 september 2017.
griffier rolraadsheer