ECLI:NL:GHSHE:2017:4087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
200.206.431_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in omgangszaak tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2017 een tussenbeschikking uitgesproken in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Frissen, heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling en om mede gezag over zijn dochter. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.L.A. Ruijs, heeft het verzoek van de vader bestreden en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van zijn verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat er een belangenstrijd bestaat tussen de ouders en de minderjarige, en heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen, mevrouw mr. drs. I. Sandig, om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator zal onderzoeken wat de werkelijke wensen en behoeften van de minderjarige zijn ten aanzien van de omgang met de vader. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het rapport van de bijzondere curator. De ouders zijn verplicht om de instructies van de bijzondere curator op te volgen en de benodigde contactgegevens te verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 september 2017
Zaaknummer: 200.206.431/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/288170 / FA RK 14-7008_2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Frissen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2015 en 30 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2016, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en :
Ten aanzien van de omgang:
Primair: een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen in overeenstemming met het verzoek van de vader in eerste aanleg.
Subsidiair: partijen alsnog te verwijzen naar forensische mediation met als doel het tot stand brengen van positieve communicatie tussen partijen teneinde te bewerkstelligen dat partijen tot een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader zullen komen, waarbij [minderjarige] ook het gevoel van de moeder krijgt dat zij contact met de vader mag hebben.
Ten aanzien van het gezag:
Primair: de vader mede te belasten met het volledige gezag over [minderjarige] .
Subsidiair: de vader mede te belasten met het gezag over [minderjarige] in dier voege dat er sprake zal zijn van een zogeheten uitgekleed gezag waarbij het hof bepaalt over welke zaken de moeder de vader moet betrekken in de besluitvorming.
Meer subsidiair: partijen alsnog te verwijzen naar forensische mediation met als doel het tot stand brengen van positieve communicatie tussen partijen teneinde te bewerkstelligen dat partijen meer vertrouwen in elkaar krijgen waardoor [minderjarige] er voortaan geen, dan wel minder, last van heeft dat haar ouders uit elkaar zijn.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2017, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en hem in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken af te wijzen
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Frissen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ruijs;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 6 maart 2017;
  • de ter zitting door mr. Ruijs overgelegde stukken, te weten: de brief van de voormalige advocaat van de vader mr. A.M.B. Snoeks d.d. 5 juli 2016 en het F9-formulier van mr. Ruijs d.d. 3 augustus 2016 met één bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 20 september 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de vader om met het gezamenlijke gezag te worden belast afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder en de grootmoeder (moederszijde) om grootmoeder naast de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , afgewezen.
De rechtbank heeft daarbij tevens, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het Omgangshuis te ’ [vestigingsplaats] van Stichting Maashorst, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Stichting Maashorst. De rechtbank heeft partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van Stichting Maashorst om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide omgangsregeling en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van die regeling.
De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak wat betreft de omgangsregeling en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van Stichting Maashorst en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 30 september 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader ten aanzien van omgang en gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de moeder gehouden is de vader deugdelijk te informeren als het kickboksen van [minderjarige] niet doorgaat en dat zij hem één keer per twee maanden moet informeren over de school, gezondheid en leefomgeving van [minderjarige] en hem een foto van [minderjarige] moet toesturen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De vader krijgt van de moeder niet de kans om invulling te geven aan het ouderschap, laat staan dat hij daarin sturing kan geven. Het is de moeder die wantrouwend is tegenover de vader en dat wantrouwen heeft overgebracht op de minderjarige en dat nog immer doet.
Hoewel de moeder zegt dat zij het contact tussen hem en [minderjarige] goed vindt, lijkt zij niet achter de contacten te staan.
De overweging van de rechtbank dat er sprake is van een voortdurende ex-partnerstrijd is voor de vader onbegrijpelijk. Er is volgens hem geen sprake van strijd. De vader wil omgang met [minderjarige] en heeft daartoe een verzoek gedaan. Het enige contact dat de vader had met de moeder was bij het omgangshuis en deze contacten kunnen niet als strijd worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft er volgens de vader dan ook niet alles aan gedaan om de contacten tussen hem en [minderjarige] tot stand te brengen. De vrijblijvendheid van het Omgangshuis heeft de moeder er niet toe aangezet zich daadwerkelijk in te zetten voor het herstel van contact tussen de vader en [minderjarige] . Het Omgangshuis is voor de moeder niet dwingend genoeg geweest, zij heeft de regie kunnen houden en daarmee de vader op afstand gehouden.
Ten aanzien van het gezag heeft de vader gesteld dat niet is gebleken dat de communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat de ouders niet op een normale wijze met elkaar kunnen communiceren. De ouders zijn in staat geweest tot het maken van een afspraak over het bijwonen van het kickboksen van [minderjarige] door de vader.
Partijen kunnen volgens de vader wel communiceren en ook op een respectvolle wijze, doch zij zijn niet altijd in staat om tot een oplossing te komen. Ook is het wantrouwen dat de ouders over en weer koesteren geen onoverkomelijk gegeven dat zou moeten verhinderen dat de vader mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De vader heeft in de afgelopen jaren van de moeder geen kans gekregen om een vader voor [minderjarige] te kunnen zijn en heeft daardoor het beeld dat er bij de moeder kennelijk is (al dan niet terecht) niet kunnen keren tot een positiever beeld.
De vader stelt dat de rechtbank aan partijen een verplichting moet opleggen om met de factoren die voor de verstoring zorgen aan de slag te gaan zodat de relatie kan normaliseren.
De vader meent verder dat de rechtbank mede in overweging had kunnen nemen om hem te belasten met een zogeheten “uitgekleed gezag”.
Tot slot betwist de vader dat [minderjarige] nu al klem en verloren is geraakt.
3.7.
Het verweer van de moeder komt, kort samengevat, op het volgende neer.
Zij verwijst naar de voorgeschiedenis die partijen delen en wijst er op dat deze zeer beladen is. De breuk van partijen is met de nodige problemen gepaard gegaan.
De moeder meent dat de vader in het verleden keer op keer de kans heeft gekregen om een band op te bouwen met [minderjarige] . Hierbij is telkens voorzichtig gestart met een contactregeling, begeleid door een hulpverlener van de vader en later door het Omgangshuis. De vader is echter keer op keer afgehaakt. Ook thans is dit weer aan de orde.
Met het Omgangshuis is de afspraak gemaakt dat de vader kon komen kijken naar het kickboksen van [minderjarige] , waar zij wekelijks naar toe gaat. De vader is daar een paar keer geweest maar daarna, zonder de moeder daarover te informeren, niet meer verschenen.
Van de moeder wordt verwacht dat zij [minderjarige] voorbereidt op de contactmomenten en dit stimuleert. [minderjarige] heeft een vader nodig waarop zij kan bouwen en vertrouwen. Dit kan zij niet zolang het gedrag van de vader wispelturig blijft.
Dit gedrag van de vader heeft zijn weerslag op [minderjarige] : in haar dagelijks functioneren maar ook op haar schoolprestaties.
Ten aanzien van het verzoek om forensische mediation geeft de moeder aan dat er in het verleden al veel hulp tevergeefs is ingezet. Zij verwacht dan ook niet dat forensische mediation voor partijen een oplossing zal bieden. [minderjarige] is nu gebaat bij rust.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag meent de moeder dat de vader daarin niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu bij eerdere beschikking van 20 september 2013 eenzelfde verzoek van de vader al is afgewezen en hij bij zijn zelfstandig verzoek van 14 april 2015 geen gewijzigde omstandigheden heeft gesteld.
Subsidiair kan de moeder zich vinden in de overwegingen van de rechtbank. Het verzoek om het genoemde “uitgekleed gezag” is terecht afgewezen.
3.8.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om een nader raadsonderzoek te gelasten om duidelijkheid te verkrijgen over de oorzaak van de weerstand bij [minderjarige] om omgangsmomenten met de vader te hebben, dan wel een bijzondere curator te benoemen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarigen, kan de rechter, indien dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarigen ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader en de moeder in hun geschil over de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] een tegengesteld beeld hebben van de wensen van [minderjarige] .
Tevens is gebleken dat zij van mening verschillen over wat het beste voor [minderjarige] is.
De ouders blijken niet in staat onderling overeenstemming te bereiken over de invulling van een omgangsregeling, daarbij rekening houdend met de werkelijke wensen en belangen van [minderjarige] , zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van de ouders en het belang van [minderjarige] als bedoeld in artikel 1:250 BW. Het hof acht het aangewezen om ambtshalve op de voet van artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen die [minderjarige] kan vertegenwoordigen en die kan bezien in hoeverre er bij [minderjarige] weerstand bestaat om omgang te hebben met de vader en, zo ja, wat de oorzaak is van deze weerstand, wat nodig zou zijn om die weerstand te doorbreken, en die kan bezien of vaststelling van een omgangsregeling, en zo ja welke, in het belang van [minderjarige] moet worden geacht.
3.9.3.
Op de zitting is het advies van de raad besproken. De vader heeft de voorkeur voor een raadsonderzoek uitgesproken. Ingeval er een bijzondere curator wordt benoemd is het zijn wens dat deze persoon de nodige expertise bezit. De moeder wil het liefst niet meer met [minderjarige] naar instanties gaan en heeft haar bezorgdheid uitgesproken over het effect daarvan op haar schoolprestaties; zij wil rust voor [minderjarige] . Ook de moeder heeft de voorkeur voor een raadsonderzoek uitgesproken.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] er recht op en belang bij heeft dat juist in deze situatie, waarbij de ouders een tegengesteld beeld hebben van de wensen van [minderjarige] en
zij van mening verschillen over wat het beste voor haar is, een derde voor [minderjarige] en haar rechten en belangen opkomt. Naar het oordeel van het hof ligt daartoe thans een benoeming van een bijzondere curator meer voor de hand dan een raadsonderzoek. Het verzoek te verwijzen voor forensische mediation wordt gepasseerd, reeds omdat het hof daartoe, gezien de ingenomen standpunten, onvoldoende basis aanwezig acht.
Op grond van het voorgaande zal het hof, alvorens verder te beslissen, mevrouw mr. drs. I. Sandig, benoemen tot bijzondere curator. Mevrouw mr. drs. Sandig wordt verzocht de belangen van [minderjarige] in dezen te behartigen, voor zover nodig zowel in als buiten rechte. Zij dient, gezien ook hetgeen terzake onder rechtsoverweging 3.9.2. is overwogen, te onderzoeken wat de werkelijke wensen en behoeften zijn van [minderjarige] ten aanzien van de omgang tussen haar en de vader en welke (begeleide) omgangsregeling het beste tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . Het hof verzoekt mevrouw mr. drs. Sandig daartoe gesprekken te voeren met de ouders en met [minderjarige] .
3.9.5.
Het hof wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in dit opzicht te geven instructies gevolg te geven.
3.9.6.
Het hof zal bepalen dat de advocaten van de ouders de bijzondere curator van adres-, e-mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.7.
Het hof verzoekt de bijzondere curator rapport uit te brengen omtrent haar bevindingen.
3.9.8.
In afwachting van het rapport zal het hof de verdere behandeling van het onderhavige
hoger beroep en iedere verdere beslissing aanhouden. Na ontvangst van het rapport van de bijzondere curator zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich ter zake nader uit te laten.

4.De beslissing

Het hof:
benoemt mevrouw mr. drs. I. Sandig, p/a [Mediation] Mediation, [kantooradres] te [postcode] [kantoorplaats] , tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] en met de taakomschrijving als hiervoor beschreven onder rechtsoverweging 3.9.4.;
beveelt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle stukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat (de advocaten van) de partijen per ommegaande adressen en telefoon- of
e-mailgegevens van de ouders aan de bijzondere curator ter kennis brengen, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk vóór de pro forma datum van 15 december 2017 aan het hof schriftelijk te rapporteren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.M.M. Mostermans en is op 21 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier