[geïntimeerde 1] is onder b toegelaten te bewijzen dat zij heeft geklaagd over de kwaliteit van het geleverde leer dat is gefactureerd bij de in productie 6 conclusie van antwoord vermelde 68 facturen en dat [geïntimeerde 1] en [Trading] ter zake die facturen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 1] 30% minder mag betalen dan de optelsom van die 68 facturen (€ 75.635,83).
De getuige [geïntimeerde 2] heeft duidelijk verklaard dat ter zake bedoelde facturen is overeengekomen dat 30% minder mag worden betaald. Die afspraak zou volgens hem in november 2012 zijn gemaakt. [geïntimeerde 2] is als statutair bestuurder van [geïntimeerde 1] (zie nr. 29 memorie na enquête) en als directeur van [geïntimeerde 1] een partijgetuige in de zin van art. 164 lid 2 Rv, zodat zijn verklaring alleen bewijs in het voordeel van [geïntimeerde 1] kan opleveren indien deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Dergelijk onvolledig bewijs is er niet. De getuige [getuige 1] heeft blijkens zijn verklaring alleen van [geïntimeerde 2] gehoord dat er een kortingsafspraak van 30% zou zijn gemaakt, terwijl [getuige 1] zijn verklaring heeft geclausuleerd met de woorden dat hij niet durft te zeggen of die 30% afspraak betrekking had op betaalde of alleen op nog niet betaalde facturen uit het als productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde overzicht. [getuige 2] heeft verklaard dat een kortingsafspraak van 30% wel heel veel is omdat [Trading] zo’n 10-15% verdiende. Dit maakt een korting van 30% niet aannemelijk. Voor zover [geïntimeerde 1] heeft willen aanvoeren dat die hoge korting mede is veroorzaakt omdat zij, [geïntimeerde 1] , (veel) schade heeft geleden omdat haar klanten weer ontevreden waren, heeft [geïntimeerde 1] geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij zoveel schade heeft geleden dat een korting van 30% daarmee verklaarbaar is. [geïntimeerde 1] heeft evenmin enige schriftelijke bevestiging overgelegd, zoals bij voorbeeld een e-mailbericht, waarin [geïntimeerde 2] melding maakt van die korting van 30% en in geen enkel overgelegd stuk van na november 2012 wordt gerefereerd aan de gemaakte kortingsafspraak. Dat is in elk geval in die zin merkwaardig omdat die afspraak, indien gemaakt, toch op de een of andere manier feitelijke vorm zou hebben moeten krijgen door bijvoorbeeld crediteringen of terug stortingen of door een door [geïntimeerde 1] op te maken factuur waarin die korting als door [Trading] aan [geïntimeerde 1] te betalen bedrag aan [Trading] in rekening wordt gebracht. Zo refereert [geïntimeerde 2] zelf in zijn tamelijk uitvoerig bericht van 10 mei 2013 (productie 5 inleidende dagvaarding) niet aan enige afspraak ter zake een korting van 30%. Wel heeft hij het over “De afspraak eind oktober 2012 was een creditnota van Euro 15.468,00 excl btw”. Dat komt niet overeen met 30% x € 75.635,83, zijnde € 22.690,75.
Ervan uitgaande dat [geïntimeerde 1] inderdaad heeft geklaagd over de kwaliteit van het leer, voegt ook dat onvoldoende toe om tot het oordeel te kunnen komen dat er onvolledig bewijs aanwezig is. Het bestaan van die klachten zegt immers niets over een korting van 30%. [geïntimeerde 1] is kennelijk van mening dat bij de bewijsmiddelen die moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van voldoende “onvolledig bewijs”, ook hoort de door de curator overgelegde schriftelijke verklaring van [eigenaar Trading] . Die laat zich volgens [geïntimeerde 1] , zo begrijpt het hof haar, zo slecht rijmen met hetgeen de gehoorde getuigen hebben verklaard over bijvoorbeeld de klachten die zouden zijn geuit dat juist zou moeten worden geconcludeerd dat [eigenaar Trading] in die verklaring niet naar waarheid heeft verklaard, kennelijk als doel om te voorkomen dat de “30%-korting” afspraak aan het licht komt. Het hof is van oordeel dat het te ver gaat om zonder dat [eigenaar Trading] daarover als getuige is gehoord, zonder meer tot het oordeel te komen dat hij aantoonbaar onjuist en leugenachtig heeft verklaard, zoals [geïntimeerden] in nr. 16 van hun memorie na enquête stellen. Het hof wijst er hierbij op dat [geïntimeerde 1] niet heeft uitgelegd waarom zij [eigenaar Trading] niet als getuige heeft voorgebracht terwijl zij menigmaal heeft gesteld dat [eigenaar Trading] als getuige kan verklaren dat [geïntimeerde 1] de nodige feiten naar waarheid heeft verteld (zie bijvoorbeeld de nrs. 11, 14 en 16 conclusie van antwoord in conventie en nr. 24 memorie van antwoord). Het hof geeft dan ook niet de door [geïntimeerde 1] bepleite waarde aan de schriftelijke verklaring van [eigenaar Trading] en komt tot de conclusie dat er, mede omdat in latere correspondentie zijdens [geïntimeerde 1] nooit is gerefereerd aan enige kortingsafspraak van 30%, geen aanvullende bewijsmiddelen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [geïntimeerde 2] voldoende geloofwaardig maken. [geïntimeerde 1] is dus evenmin geslaagd om te bewijzen dat zij heeft geklaagd over de kwaliteit van het geleverde leer dat is gefactureerd bij de in productie 6 conclusie van antwoord vermelde 68 facturen en dat [geïntimeerde 1] en [Trading] ter zake die facturen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde 1] 30% minder mag betalen dan de optelsom van die 68 facturen (€ 75.635,83).