3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1951, is bij [geïntimeerde] in dienst getreden op 1 februari 2001 als projectleider woninginrichting. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.349,96 bruto exclusief vakantietoeslag en emolumenten. Zijn functie was laatstelijk omschreven als commercieel manager projectinrichting. Op de arbeidsovereenkomst was de cao Kleinmetaal van toepassing.
b. [geïntimeerde] is de houdstermaatschappij binnen de [geïntimeerde] Groep. De [geïntimeerde] Groep is een multidisciplinair dienstverlener met specialistische expertise op het gebied van straal- en conserveringswerken, gevelreiniging en renovatie, schilderwerken, betonreparatie en coating alsmede project- en woninginrichting. [geïntimeerde] houdt de aandelen van diverse dochters waaronder [schilderwerken] Schilderwerken [B.V.] B.V. , [Gevelverzorging] Gevelverzorging B.V. en [Woning- en Projectinrichting] woning- en projectinrichting [B.V.] B.V. (hierna: [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting).
c. [geïntimeerde] heeft het UWV bij brief van 31 maart 2014 toestemming verzocht het dienstverband met [appellant] te mogen opzeggen vanwege “bedrijfseconomische/reorganisatorische redenen”. Bij brief van 4 april 2014 heeft [geïntimeerde] aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting in 2010 en 2011 zwaar verliesgevend was, dat in 2012 ongeveer break-even is gedraaid, dat in 2013 weer verlies was geleden, dat als gevolg van de jarenlange verliezen een negatief eigen vermogen was ontstaan van € 856.000,00 per eind 2013 en dat dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet langer verantwoord was om op die verliesgevende weg door te gaan en tot het besluit om alle activiteiten van [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting te beëindigen. Ten aanzien van de positie van [appellant] is het verzoek door [geïntimeerde] onder meer als volgt toegelicht:
“ De heer [appellant] is 1 oktober 2001 bij [Holding B.V.] Holding B.V. in dienst getreden als bedrijfsleider projectinrichting. Alhoewel de heer [appellant] destijds om administratieve redenen bij de houdstermaatschappij in dienst is getreden, is hij enkel en alleen werkzaam geweest ten behoeve van [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V.
De heer [appellant] is de bedrijfsleider van de winkel en stuurt projectinrichting aan. De heer [appellant] is derhalve vanaf de datum van zijn indiensttreding steeds feitelijk werkzaam geweest ten behoeve en voor rekening van [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V. Er heeft in dat verband steeds voor iedere maand een doorbelasting vanuit [Holding B.V.] Holding plaatsgevonden voor de werkzaamheden (loonkosten) van de heer [appellant] aan [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V.
Er is bovendien nooit sprake geweest van werkzaamheden door de heer [appellant] voor een van de andere (dochter)vennootschappen.
[Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V. staakt haar ondernemingsactiviteiten met ingang van 1 juni 2014. Aangezien bij de formele werkgever geen werkzaamheden voor de heer [appellant] voorhanden zijn en de heer [appellant] met ingang van de sluiting van de onderneming op het gebied van woning- en projectinrichting geen andere werkzaamheden meer kan verrichten binnen een van de andere vennootschappen, wordt voor hem een ontslagvergunning aangevraagd.”
d. [geïntimeerde] heeft haar verzoek onderbouwd met de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 van [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting, maar heeft geen jaarrekeningen van [geïntimeerde] zelf overgelegd aan het UWV.
e. Bij beslissing van 14 mei 2014 heeft UWV aan [geïntimeerde] toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [appellant] op te zeggen op grond van de volgende beoordeling:
“Uw aanvraag is gebaseerd op bedrijfseconomische redenen.
Uit de stukken blijkt dat de activiteiten van de woonwinkel ‘ [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V.’ met ingang van 1 juni 2014 zullen worden beëindigd.
Wij zijn van mening dat u onder overlegging van financiële bescheiden, alsmede op grond van uw toelichting, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat u redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om de bedrijfsactiviteiten van de woonwinkel op bedrijfseconomische gronden te staken. Voorts zijn wij van mening dat er geen sprake is van ‘overgang van onderneming’, althans hiervoor hebben wij geen aanwijzing aangetroffen.
Daarnaast zijn wij van mening dat u voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat werknemer vanaf zijn datum indiensttreding steeds feitelijk werkzaam is geweest ten behoeve van en voor rekening van de woonwinkel ‘ [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting [B.V.] B.V.’ Werknemer heeft dit ook niet betwist. Het feit dat u het formeel werkgeverschap draagt en zodoende onderhavige ontslagaanvraag indient, is naar onze mening dan ook correct.
Aannemelijk is geworden dat door de staking van de bedrijfsactiviteiten alle arbeidsplaatsen komen te vervallen, waaronder de arbeidsplaats van werknemer. Doordat alle arbeidsplaatsen vervallen is afspiegeling niet aan de orde.
Ontslag van een werknemer is niet nodig als personeelsverloop of overplaatsing een oplossing biedt. Van een werkgever mag daarom verwacht worden dat hij zich inspant om een werknemer van wie de arbeidsplaats vervalt te herplaatsen. Het beroep op de zwakke arbeidsmarktpositie houdt geen stand als alle arbeidsplaatsen komen te vervallen.
Deze ontslagaanvraag is ingegeven door staking van bedrijfsactiviteiten waardoor alle arbeidsplaatsen vervallen. Hiermee vervallen de mogelijkheden van werknemer binnen de bedrijfsvestiging te herplaatsen. Tevens is ons niet gebleken dat er een mogelijkheid bestaat om werknemer ergens anders in het bedrijf te herplaatsen.
(….)”
f. Met gebruikmaking van deze toestemming heeft [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 augustus 2014. [geïntimeerde] heeft [appellant] geen vergoeding toegekend.
g. [Woning- en Projectinrichting] Woning- en Projectinrichting heeft haar ondernemingsactiviteiten gestaakt per 1 juni 2014.
3.2.1.In dit geding vordert [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 68.863,04, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het ten grondslag gelegd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] kennelijk onredelijk is.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.