ECLI:NL:GHSHE:2017:4024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
20-002094-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg aan artikel 51 Flora- en faunawet in milieustrafzaak met betrekking tot het dragen van een geweer

In deze milieustrafzaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, houder van een jachtakte, was beschuldigd van het dragen van een geweer op gronden waarop hij niet gerechtigd was tot het gebruik ervan. Het hof heeft artikel 51 van de Flora- en faunawet geïnterpreteerd en vastgesteld dat het dragen van een geweer alleen is toegestaan als men dat geweer ook daadwerkelijk ter plaatse mag gebruiken en voor het doel waarvoor het is bestemd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een geldboete van € 250,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis.

De zaak kwam voort uit een incident op 20 juni 2014 in de gemeente Venlo, waar de verdachte een geweer droeg in een natuurgebied. Het hof oordeelde dat de verdachte niet gerechtigd was om het geweer te dragen, omdat het jachtseizoen gesloten was en hij niet voldeed aan de voorwaarden voor schadebestrijding. De verdediging voerde aan dat de verdachte gerechtigd was tot het gebruik van een geweer, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor jagers om zich aan de regels te houden en de voorwaarden voor het gebruik van wapens in natuurgebieden te respecteren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002094-15
Uitspraak : 20 september 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg van 25 juni 2015 in de strafzaak met parketnummer 82-211554-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 250,00.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2014 in de gemeente Venlo, als houder van een jachtakte, een geweer heeft gedragen op gronden waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2014 in de gemeente Venlo, als houder van een jachtakte, een geweer heeft gedragen op gronden waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op gronden nader verwoord in haar schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal – kort samengevat – zich op het standpunt gesteld dat verdachte slechts in het kader van de jacht dan wel in het kader van beheer en schadebestrijding een wapen mocht gebruiken, dat het jachtseizoen op 20 juni 2014 gesloten was en dat een .22 kogelgeweer niet geschikt is voor beheer en schadebestrijding op de betreffende gronden. Verdachte was derhalve op
20 juni 2014 niet tot het gebruik van een .22 kogelgeweer gerechtigd en daarom mocht verdachte op dat moment daar dat wapen niet dragen.
Op gronden nader verwoord in haar pleitnota heeft de verdediging – kort samengevat – zich op het standpunt gesteld dat verdachte houder was van een jachtakte, dat verdachte gerechtigd was tot het gebruik van een (jacht)geweer, dat een jachthuurovereenkomst was afgesloten voor de betreffende gronden en dat verdachte aldaar aanwezig was in het kader van beheer en schadebestrijding waartoe verdachte – blijkens de jachthuurovereenkomst – gerechtigd was. Het is irrelevant wat voor een soort/type wapen verdachte op dat moment droeg.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van de getuige [getuige 1] volgt dat de verdachte zich op 20 juni 2014 bevond binnen een omrasterd gedeelte van het natuurgebied Dorperheide (hierna aangeduid: de Dorperheide) waar de paarden staan en dat hij aldaar met een geweer heeft geschoten. Vervolgens is de verdachte naar het klappoortje gelopen, in zijn auto gestapt en weggereden. De verdachte is in de richting van de Grensweg gereden, is daar uit de auto gestapt en is met het geweer door een ander (het tweede) klappoortje weer het terrein opgelopen.
De verklaring wordt bevestigd door getuige [getuige 2] , nu zij heeft verklaard dat zij een man met een geweer zag lopen en dat hij zich bevond in het gedeelte van de Dorperheide waar de paarden stonden. De man, zijnde de verdachte, is daarna met het geweer door het tweede klappoortje opnieuw het terrein ingelopen.
Het hof heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich toen met een geweer in het omrasterde gedeelte van dat natuurgebied heeft bevonden, naar het hof begrijpt bij het tweede klappoortje.
Verdachte droeg een .22 kogelgeweer.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte op 20 juni 2014 op die gronden een geweer mocht dragen overweegt het hof het volgende.
Artikel 51 Flora- en faunawet luidde ten tijde van het bewezenverklaarde als volgt:

Het is de houder van een jachtakte verboden een geweer te dragen op gronden waarop hij niet tot het gebruik van een geweer gerechtigd is.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat genoemde bepaling inhoudt dat het dragen van een geweer slechts is toegestaan indien men dat geweer ook daadwerkelijk ter plaatse mag gebruiken en dat men het geweer gebruikt voor het doel waarvoor het is bestemd. Eerst dan kan worden gezegd dat men tot het gebruik van een geweer gerechtigd is in de zin van artikel 51 Flora- en faunawet.
De Dorperheide behoort tot het grondgebied van de Stichting Limburgs Landschap (hierna aangeduid: de Stichting ). Jagersvereniging Arcen heeft met betrekking tot de voormelde gronden een jachthuurovereenkomst gesloten met de Stichting . Blijkens het schriftelijk bescheid dat is overgelegd door de raadsman, zijn voormelde gronden een onderdeel van het gebied van circa 860 hectare waarop de jagersvereniging haar jachtrecht uitoefent. Voor het hof staat vast dat aan de wettelijke vereisten voor een ‘veld’ in de zin van (oud) artikel 1, tweede lid, Flora en faunawet is voldaan. [1] Verdachte bezit een geldige jachtakte en is lid van de Jagersvereniging Arcen .
Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte een geweer mocht dragen in het omrasterde gedeelte van de Dorperheide, nu dat gedeelte deel uitmaakte van het terrein waarop de Jagersvereniging Arcen gerechtigd was tot het genot van de jacht, mits hij voldeed aan de daaraan gestelde voorwaarden.
Vervolgens zal het hof beoordelen of aan de gestelde voorwaarden is voldaan en of derhalve verdachte die dag aldaar daadwerkelijk gerechtigd was tot het gebruik van een geweer voor het doel waarvoor het geweer was bestemd.
In dat verband overweegt het hof dat een gerechtigde tot het genot van de jacht een geweer zou mogen gebruiken ten behoeve van de jacht dan wel in het kader van schadebestrijding en/of beheer van diersoorten.
Ten behoeve van de jacht mocht verdachte zijn geweer niet gebruiken, nu het jachtseizoen op 20 juni 2014 is gesloten. [2]
Ingevolge artikel 19 van de jachthuurovereenkomst vindt op de verhuurde percelen in beginsel geen schadebestrijding en/of beheer van diersoorten plaats, omdat er nauwelijks of geen sprake is van schade. Mocht onverhoopt schadebestrijding en/of beheer van diersoorten gewenst zijn, dan dient er overleg plaats te vinden met een medewerker van de Stichting , namelijk de heer [medewerker van de Stichting] . Voorts dient de heer [medewerker van de Stichting] zijn instemming voor de schadebestrijding en/of beheer van diersoorten te geven, alvorens daartoe wordt overgegaan.
Blijkens hetzelfde artikel zijn op het voormelde twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is dat het beheren van reewild op de gehuurde gronden is toegestaan, mits daarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van Flora- en faunawet is verleend. Daarnaast is het beheer van wilde zwijnen toegestaan, mits schriftelijke toestemming is verkregen van de Stichting .
Het hof heeft het volgende vastgesteld.
Verdachte had uitsluitend toestemming voor de afschot van vier reeën. Verdachte was op dat moment echter niet doende met het beheer van reewild.
Daarnaast voldeed het geweer van verdachte dat hij op 20 juni 2014 bij zich had, namelijk een .22 kogelgeweer, niet aan het wettelijk minimumvereiste voor trefenergie voor het doden van reewild. [3] Verdachte mocht op 20 juni 2014 dus geen reewild beheren met zijn .22 kogelgeweer.
Ook mocht verdachte niet doen aan schadebestrijding en/of beheer van andere diersoorten, nu niet is gebleken dat dat wenselijk was en daarvoor toestemming door de Stichting was verleend.
Nu vaststaat dat verdachte op 20 juni 2014 niet op het grondgebied van de Stichting daadwerkelijk gebruik mocht maken van een .22 kogelgeweer, concludeert het hof dat verdachte op dat moment niet aldaar dat geweer mocht dragen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 51 van de Flora- en faunawet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het ten laste gelegde feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dragen van een geweer op gronden waarop hij niet tot het gebruik van dat geweer gerechtigd is. Het hof rekent dit verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof ten voordele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juli 2017 betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof stelt vast dat de officier van justitie op 2 juli 2015 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof uitspraak doet op 20 september 2017. De behandeling in hoger beroep is dus niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met ongeveer twee en een halve maand. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Nu sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn en mede gelet op de aard en de hoogte van de na te melden sanctie, zal het hof volstaan met het enkel constateren ervan.
Het hof zal verdachte veroordelen tot een geldboete tot hierna te vermelden hoogte. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 51 van de Flora- en faunawet, de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg van
25 juni 2015 en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 9 oktober 2014 onder CJIB nummer 8132 5420 0196 5428;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 20 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Artikel 49 Flora- en faunawet oud jo. artikel 10 Jachtbesluit oud.
2.Artikel 10 Jachtbeheer oud.
3.Artikel 7 lid 11 sub c Besluit beheer en schadebestrijding dieren oud.