Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Holding] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/233431 / KG ZA 17-147)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met vier grieven, twee producties en een eiswijziging;
- de memorie van antwoord met een productie.
3.De beoordeling
- De bedrijfspanden behoorden tot mei 2012 toe aan twee broers gezamenlijk, te weten de heren [derde 1] en [derde 2] , die gezamenlijk een vennootschap onder firma (hierna vof) exploiteerden in de bedrijfspanden.
- In mei 2012 hebben voornoemde broers hun onderneming door middel van een activa- en passivatransactie overgedragen aan hun zonen (zijnde neven van elkaar), te weten [derde 3] (hierna [derde 3] ) en [geïntimeerde 2] . In verband met deze activa- en passivatransactie zijn de panden getaxeerd. Volgens de taxatierapporten van 12 april 2011 hadden de panden op dat moment een waarde van € 1.145.000,--.
- De rechtsvorm van de vof werd daarbij omgezet in een B.V. structuur. De bedrijfspanden, werden eigendom van [vennootschap] Beheer B.V. (hierna [vennootschap] Beheer).
- [vennootschap] Beheer heeft twee gelijke aandeelhouders, te weten enerzijds [Holding derde 3] B.V. (hierna: [Holding derde 3] ) met als enig aandeelhouder [derde 3] en anderzijds [geïntimeerde 1] B.V. (hierna: [geïntimeerde 1] ) met als enig aandeelhouder [geïntimeerde 2] .
- [vennootschap] Beheer is de bestuurder en enig aandeelhouder van [vennootschap] Interieurs B.V. (hierna [vennootschap] Interieurs) en [vennootschap] [X] B.V. (hierna: [vennootschap] [X] ). [vennootschap] Interieurs en [vennootschap] [X] maken gebruik van de bedrijfspanden. [geïntimeerde 2] heeft zich vooral bezig gehouden met [vennootschap] [X] en [derde 3] heeft zich vooral bezig gehouden met [vennootschap] Interieurs.
- [vennootschap] Beheer, [vennootschap] Interieurs en [vennootschap] [X] worden hierna gezamenlijk de [vennootschap] -vennootschappen genoemd.
- [Holding derde 3] en [geïntimeerde 1] zijn ieder alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [vennootschap] Beheer.
- De samenwerking tussen de neven [derde 3] en [geïntimeerde 2] is vanaf mei 2012 moeizaam verlopen. [derde 3] en [geïntimeerde 2] hebben sinds 2012 regelmatig discussies gehad over onder meer ieders bijdrage in de kosten gerelateerd aan de bedrijfspanden (kosten van onderhoud en vaste lasten en dergelijke).
- Partijen hebben herhaalde malen gesproken over splitsing van de [vennootschap] -vennootschappen, maar zijn daar niet uitgekomen.
- In december 2014 heeft [vennootschap] Interieurs, vertegenwoordigd door [derde 3] , een huurovereenkomst betrekking hebbende op de panden gelegen aan de [straat] opgezegd.
- In januari 2015 heeft [derde 3] de vennootschap [vennootschap] Retail B.V. opgericht.
- Op 9 december 2015 heeft [vennootschap] Beheer, vertegenwoordigd door [derde 3] , de bedrijfspanden verkocht en geleverd aan [appellante] voor een koopprijs van € 650.000,--. [derde 3] heeft [geïntimeerde 2] niet bij deze handelingen betrokken. [appellante] is de moeder van [derde 3] en een tante van [geïntimeerde 2] . [appellante] is sinds 10 december 2015 eigenaresse van de onroerende zaken.
- Op 14 januari 2016 is ten laste van [appellante] en ten behoeve van [Holding derde 3] een recht van eerste hypotheek gevestigd op de onroerende zaken ter zake van een geldbedrag van € 441.316,90 dat [appellante] als geldlening heeft ontvangen en op grond daarvan heeft erkend schuldig te zijn aan [Holding derde 3] .
- In mei 2016 hebben [vennootschap] Beheer en [vennootschap] Interieurs een dagvaarding laten uitbrengen aan [Holding derde 3] B.V., [derde 3] , [appellante] en [vennootschap] Retail als gedaagden, waarin onder meer een geldbedrag van ruim 1 miljoen euro wordt gevorderd in verband met de verkoop en levering, buiten [geïntimeerde 2] om, van de onroerende zaken aan [appellante] .
- Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 26 september 2016 (zaak-/rolnummer C/03/222839 / KG ZA 16-323) is [vennootschap] [X] op vordering van [appellante] veroordeeld om voor het gebruik van (een deel van) de onroerende zaken een gebruiksvergoeding te betalen van € 6.352,50 (inclusief btw) per maand over de periode vanaf 1 juni 2016 tot het moment dat het gebruik van de bedrijfspanden door [vennootschap] [X] rechtsgeldig is beëindigd.
- [vennootschap] [X] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
- Op verzoek van [appellante] heeft de deurwaarder het kortgedingvonnis van 26 september 2016 aan [vennootschap] [X] betekend en daarbij bevel gedaan om aan het vonnis te voldoen. [vennootschap] [X] heeft geen gevolg gegeven aan dat bevel.
- Op verzoek van [appellante] heeft de deurwaarder op grond van het vonnis van 26 september 2016 op 11 oktober 2016 executoriaal beslag gelegd op – volgens punt 5 van de inleidende dagvaarding “(een deel van) de roerende zaken van [vennootschap] [X] ”. Het beslagexploot is niet in het geding gebracht.
- De [vennootschap] vennootschappen hebben vervolgens, voor zover thans van belang, [appellante] in kort geding gedagvaard en, kort gezegd, opheffing van de door [appellante] ten laste van [vennootschap] [X] gelegde executoriale beslagen gevorderd.
- Terwijl die kortgedingprocedure (hierna ook aan te duiden als het executiegeschil) liep, hebben de partijen afspraken gemaakt die door de advocaat van [appellante] bij e-mail van 3 november 2016 zijn bevestigd aan de advocaat van de [vennootschap] vennootschappen (tevens zijnde de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ). In deze e-mail staat onder meer het volgende:
- Uw cliënt mag met onmiddellijke ingang de exploitatie van zijn bedrijf hervatten en speelgoed uit zijn winkels gaan verkopen. Daarbij zal uw cliënt op geen enkele wijze belemmerd worden in zijn bedrijfsvoering;
- De verkochte goederen moeten geregistreerd worden, zodat duidelijk is wat uit het beslag verdwijnt.
- De verkoop opbrengst wordt in volle omvang gestort en gereserveerd op uw derdengeldenrekening;
- Van de zijde van uw cliënt zal binnen 8 dagen na heden (derhalve uiterlijk op vrijdag 11 november 2016) een allesomvattend voorstel worden gedaan. Het voorstel zal concreet zijn, zodat het zonder nadere handelingen geaccepteerd kan worden of als onderwerp kan dienen voor verdere onderhandelingen. Mocht er geen voorstel worden gedaan of mocht het voorstel buitensporig zijn en derhalve direct worden verworpen dan zal ik bij schriftelijke aanzegging kenbaar maken dat het beslag gaat herleven en de verkopen opnieuw moeten worden gestaakt.”
- Omdat de partijen vervolgens geen algehele overeenstemming bereikten, heeft de advocaat van [appellante] bij e-mail van 28 november 2016 te 11:38 uur aan de advocaat van de [vennootschap] vennootschappen (tevens zijnde de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) meegedeeld dat de regelingspoging wordt gestaakt, verzocht om een lijst van de in de periode van 3 november tot 28 november 2016 verkochte items en meegedeeld dat het ten strengste verboden is om vanaf 29 november 2016 te 9:00 uur nog beslagen zaken te verkopen. Voorts heeft de deurwaarder op verzoek van [appellante] op 28 november 2016 opnieuw de executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken aangezegd. Volgens de als onderdeel van productie 1 bij de appeldagvaarding overgelegde aankondiging, betreft het, kort gezegd, een hoeveelheid speelgoed van diverse merken.
- De door [appellante] ingeschakelde deurwaarder heeft op 28 november 2016 telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde 2] over de uitvoering van de executoriale verkoop. [geïntimeerde 2] heeft daarop aan de deurwaarder gezegd dat hij (namens [vennootschap] [X] ) al het speelgoed (waarop het executoriale beslag was gelegd) had verkocht aan [geïntimeerde 1] voor € 7.500,--. De deurwaarder heeft aangekondigd geen acht te zullen slaan op de gestelde transactie als daar geen nadere onderbouwing voor gegeven zou worden.
- Bij e-mail van 29 november 2016 te 12:45 uur is aan de deurwaarder meegedeeld dat [vennootschap] [X] met [geïntimeerde 1] een koopovereenkomst heeft gesloten op 28 november 2016. Volgens de tekst van deze overeenkomst heeft [vennootschap] [X] aan [geïntimeerde 1] verkocht en (door bezitsverschaffing) overgedragen “alle bedrijfsinventaris en voorraad van c.q. dienstig aan de onderneming” van [vennootschap] [X] voor een koopprijs van € 35.000,, die zal worden voldaan in de vorm van aflossing van een door [geïntimeerde 1] aan [vennootschap] [X] verstrekte geldlening van € 35.000,-- met een rente van 3,5% per jaar, welke geldlening uiterlijk op 1 december 2020 zal worden afgelost en per die datum opeisbaar is.
- Bij e-mail van 30 november 2016 heeft de deurwaarder onder meer het volgende meegedeeld aan de advocaat van de [vennootschap] vennootschappen (tevens zijnde de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ):
- De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft bij vonnis in kort geding van 31 januari 2017 (zaak-/rolnummer C/03/227520 / KG ZA 16-547) uitspraak gedaan in het door de [vennootschap] vennootschappen aanhangig gemaakte executiegeschil. Bij dit vonnis zijn de vorderingen van de [vennootschap] vennootschappen afgewezen en zijn de [vennootschap] vennootschappen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten tot dan toe begroot op € 1.392,--.
- Bij dagvaarding van 13 februari 2017 heeft [geïntimeerde 1] [vennootschap] Beheer in een bodemprocedure betrokken en daarin gevorderd, kort gezegd, vernietiging van de besluiten die hebben geleid tot en verband houden met de overdracht van de bedrijfspanden aan [appellante] .
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in de onderhavige procedure bij memorie van antwoord gesteld dat de rechtbank Limburg inmiddels op 24 mei 2017 een eindvonnis heeft gewezen in de bodemprocedure die [vennootschap] Beheer en [vennootschap] Interieurs in mei 2016 hebben aangespannen tegen [Holding derde 3] B.V., [derde 3] , [appellante] en [vennootschap] Retail. [appellante] is daarna in de onderhavige procedure niet meer aan het woord geweest en heeft zich hierover dus nog niet kunnen uitlaten.
- € 60.000,-- (ter zake de gebruiksvergoeding voor de periode van 1 juni 2016 tot 1 april 2017 en de bij het executiegeschil uitgesproken proceskostenveroordeling ten bedrage van € 1.392,--);
- “voor de toekomst” (naar het hof begrijpt: voor de periode met ingang van 1 april 2017) “een maandelijks toegewezen gebruiksvergoeding totdat een einde mocht komen aan het feitelijke gebruik van de bedrijfspanden”;
- Er bestaat in dit geval onvoldoende aanleiding om voorbij te gaan aan het identiteitsverschil tussen enerzijds [vennootschap] [X] en anderzijds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Deze partijen zijn niet met elkaar te vereenzelvigen (rov. 4.3).
- Er kan voorshands niet worden aangenomen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] door de verkoop van de voorraden van [vennootschap] [X] aan [geïntimeerde 1] (rov. 4.4).
- Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op onrechtmatige wijze zaken hebben onttrokken aan het gelegde beslag is niet gebleken. De transactie heeft immers plaatsgevonden in een periode waarin met instemming van [appellante] verkopen mochten plaatsvinden (rov. 4.5).
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van € 77.622,-- aan gebruiksvergoeding over de periode van 1 juni 2016 tot en met mei 2017, in welk bedrag is begrepen een bedrag van € 1.392,-- ter zake de in het executiegeschil uitgesproken proceskostenveroordeling, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten;
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van € 6.352,50 per maand over de periode van 1 juni 2017 tot het moment dat er een eind komt aan het feitelijk gebruik van de bedrijfspanden (naar het hof begrijpt: door [vennootschap] [X] ), vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.