ECLI:NL:GHSHE:2017:3952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
20-004064-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van valsheid in geschrifte met betrekking tot pachtcontract

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 12 december 2013 integraal vrijgesproken werd van valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren in 1950 en wonende in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk valselijk opmaken van een pachtcontract tussen hem en een medeverdachte. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte heeft betoogd dat hij integraal vrijgesproken dient te worden. Het hof heeft het beroep op vrijspraak gehonoreerd, omdat het niet overtuigd was van de schuld van de verdachte op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk een valse overeenkomst had willen ondertekenen en dat hij zich had laten leiden door het advies van een derde partij.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor het opzet van de verdachte om de meststoffenwetgeving te omzeilen en dat er geen voorwaardelijk opzet kan worden vastgesteld. De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004064-13
Uitspraak : 23 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg van 12 december 2013 in de strafzaak met parketnummer
82-178349-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Verdachte is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg van 12 december 2013 integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Door en namens verdachte is betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 16 maart 2011 in de gemeente Helden en/of Leudal en/of Echt-Susteren, althans in Limburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij een pachtcontract of een Pachtvertrag tussen hemzelf en [medeverdachte 1] in strijd met de waarheid ondertekend en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat de grond, vermeld in dat pachtcontract of Pachtvertrag, niet door hem in pacht werd gegeven (maar werd gebruikt om (ongehygiëniseerde) mest op te verwerken).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
In de kern is aan verdachte ten laste gelegd het (medeplegen) van het opzettelijk valselijk opmaken van een pachtcontract tussen hemzelf en [medeverdachte 1] .
In het dossier bevindt zich een door verdachte en [medeverdachte 1] ondertekend ‘Pachtvertrag’, waarbij verdachte zijn in Duitsland gelegen grondgebied heeft verpacht aan [medeverdachte 1] .
Het hof heeft in de zaken tegen de medeverdachten geoordeeld dat de pachtovereenkomst, en de ter uitwerking daarvan opgemaakte facturen valselijk zijn opgesteld om de meststoffenwetgeving te omzeilen. Door het opstellen van de pachtovereenkomst werd [medeverdachte 1] , naar achteraf bleek: ten onrechte, aangemerkt als grensboer in het kader van de zogenaamde grensboerenregeling, zoals die voortvloeit uit Verordening (EG) 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en artikel 87 lid 1 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Daardoor kon ongehygiëniseerde varkensmest afkomstig van de onderneming van [medeverdachte 1] op de Duitse percelen van [verdachte] worden uitgereden zonder dat hiervoor toestemming was gegeven door de Duitse autoriteiten en zonder dat het transport vergezeld ging van een gezondheidscertificaat.
Uit het onderzoek volgt dat [verdachte] zich bij het ondertekenen van de pachtovereenkomst geheel heeft laten leiden door het advies van [medeverdachte 3] , adviseur van [medeverdachte (bedrijf)] en daarbij er vanuit is gegaan dat dit een legale manier was om mest te verwerven voor zijn stukken grond in Duitsland. Hij heeft tijdens het onderzoek verklaard: “Toen ik op dat advies van [medeverdachte 3] inging was ik mij van geen kwaad bewust, want het is niet mijn gewoonte om niet volgens de regelgeving te werken.” Toen [verdachte] vervolgens bij het onderzoek door de verbalisanten geconfronteerd werd met twee facturen die de echtheid van het pachtcontract tussen hem en [medeverdachte 1] zouden moeten bevestigen, heeft hij meteen verklaard dat hij die facturen niet kende, dat hij er niet in was gekend dat deze opgemaakt zouden worden en dat hij, toen de verbalisanten waren vertrokken, tegen [medeverdachte 3] had gezegd dat hij aan “zo’n dingen” niet meewerkte en dat hij niet zou zwijgen als hem daarover nadere vragen gesteld zouden worden.
Daarbij overweegt het hof nog dat [verdachte] weliswaar heeft verklaard dat hij, als boer, in het algemeen weet wat pacht inhoudt, maar dat in de pachtovereenkomst geen verduidelijking van de inhoud en/of de strekking van de pacht is opgenomen waarmee dat weten bevestiging zou kunnen vinden, althans zou uitsluiten dat verdachte dit zou beschouwen als een legale manier om mest te verkrijgen.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] op het moment dat hij de pachtovereenkomst ondertekende niet het opzet had om een valse overeenkomst te ondertekenen die erop was gericht om de meststoffenwetgeving te omzeilen en dat voldoende is gebleken dat [verdachte] enkel af is gegaan op de juistheid van het advies van [medeverdachte 3] en [medeverdachte (bedrijf)] terwijl hij vanaf het eerste begin niet heeft willen meewerken aan een valse pachtconstructie. Het hof heeft, mede gelet op de verklaring van verdachte wat dit bij hem teweeg heeft gebracht, geen reden te twijfelen aan de oprechtheid van deze verklaringen.
Het hof is van oordeel dat evenmin bewezen kan worden dat verdachte voorwaardelijk opzet op (het medeplegen van) het valselijk opmaken en/of valselijk gebruiken van de door hem ondertekende pachtovereenkomst.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Het hof is van oordeel dat uit de verklaringen van [verdachte] volgt dat, zo hij al wetenschap had van de aanmerkelijke kans, hij niet bewust heeft aanvaard dat hij een valse pachtovereenkomst zou ondertekenen waarmee doelbewust de meststoffenwetgeving werd omzeild. Daarmee is ook voorwaardelijk opzet niet bewezen.
Bij deze stand zaken is het hof van oordeel dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 23 augustus 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.