In deze zaak gaat het om de vraag of de werkgever aansprakelijk is voor de gezondheidsklachten van de werknemer, die lage rugklachten heeft ontwikkeld als gevolg van het gebruik van rolcontainers en handpompwagens tijdens laad- en loswerkzaamheden. De werknemer, hierna te noemen [appellant], heeft in hoger beroep de werkgever, [geïntimeerde], aangeklaagd. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin de bewijslastverdeling en de zorgplicht van de werkgever aan de orde zijn gekomen. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat de werkgever de mogelijkheid had om maatregelen te treffen om gezondheidsklachten te voorkomen, maar dat het van belang is of het gevaar voor deze klachten destijds kenbaar was.
Tijdens de comparitie van partijen bleek dat een regeling niet mogelijk was en dat de werkgever tegenbewijs moest leveren tegen het causaal verband tussen de werkomstandigheden en de gezondheidsklachten van de werknemer. Het hof heeft getuigen gehoord die verklaarden dat er in de periode waarin de werknemer werkzaam was, geen richtlijnen of klachten waren over het gebruik van de rolcontainers en handpompwagens. De deskundige die door het hof was benoemd, heeft vastgesteld dat er geen concrete normoverschrijding was, maar dat er wel sprake was van overbelasting volgens de Mitalnormen.
Het hof concludeert dat de werkgever niet wist en niet behoorde te weten dat de blootstelling aan duw- en trekkrachten het gevaar op het ontstaan van lage rugklachten met zich bracht. Daarom heeft de werkgever haar zorgplicht niet geschonden. De vorderingen van de werknemer worden afgewezen, en de kosten van het hoger beroep worden aan de werknemer opgelegd.