ECLI:NL:GHSHE:2017:3914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
20-003862-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake afpersing in vereniging door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De minderjarige verdachte was eerder veroordeeld voor afpersing in vereniging en poging daartoe, met een opgelegde jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar wijzigt de strafmaat. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot jeugddetentie. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met een wijziging in de straf. De verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak en betwistte de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof heeft de bewijsvoering en de rol van de verdachte in de delicten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte een leidende rol had gespeeld. De straf werd vastgesteld op 6 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een werkstraf van 140 uren opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003862-16
Uitspraak : 13 september 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 5 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-800229-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999 ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
feit 1 primair:poging tot afpersing in vereniging en
feit 2 primair:afpersing in vereniging, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot jeugd-detentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal verzocht de benadeelde partij Tamoil niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,50.
Door de verdediging is een integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging het hof primair verzocht de vorderingen af te wijzen, subsidiair om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen in verband met de bepleite vrijspraak en meer subsidiair om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen omdat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de opgelegde straf, de strafmoti-vering, alsmede de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
De laatste regel op pagina 5 van het vonnis komt te luiden als volgt (toevoeging is onderstreept):
“Vervolgens zag de getuige dat de chauffeur de man de geldlade engeld uitzijn portemonnee gaf.”
Voorts acht het hof het navolgende bewijsmiddel redengevend voor de bewezenverklaring.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West Brabant, d.d. 17 november 2016, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] als volgt:
“Op het moment van het incident was [verdachte] een vriend van mij. (…) Het was een boezemvriend.
Het feit bij de bus heeft als eerste plaats gevonden, dat was op 10 maart. (…) We hadden daarvoor al gesprekken gehad dat we iets zouden plannen. [verdachte] haalde mij thuis op en vroeg me: Gaan we dat nu doen? Hij overtuigde mij om het te gaan doen. Hij gaf aan wat een goede plek was om het te gaan doen. (…) Hij zei: Jij bent groot en breed. Je kunt hem meer bang maken dan ik. Hij overtuigde mij om het te doen. Ik was naar binnen gegaan in de bus en ik heb geld gestolen. Ik heb gedreigd met een mes en toen heeft de buschauffeur het geld afgegeven. We zijn toen gevlucht met de fiets naar de schuur van [verdachte] . We hadden ongeveer 262 euro zonder buskaarten. (…)
Op de plek waar het gebeurde zei hij dat ik de bus in moest gaan en dat ik meer geld zou krijgen.
We hebben het de dag er voor wel over gehad (…) Ik wist dus wel dat het zou gaan gebeuren, maar niet wanneer.
We hadden al vaker gesproken dat we een keer een overval zouden plegen. (…) Toen hij aanbelde heb ik open gedaan. (…) We zijn naar buiten gegaan. We spraken toen over een overval. Ik heb gezegd dat ik een mes bij me had en vroeg of hij het nu wilde doen. Het klopt dat het een plan was van [verdachte] en dat hij me onder druk heeft gezet om dit te gaan doen. (…) Hij wilde dat ik meeging. Ik was zijn beste vriend. Ik kon niet zomaar nee zeggen.
Ik noemde [verdachte] [naam] .
Ten aanzien van de overval op de [tankstation] kan ik het volgende verklaren.
Ik ben daarbij betrokken geweest met [medeverdachte 2] (..) en [verdachte] . We zagen [medeverdachte 2] toen lopen. [verdachte] zei tegen mij: Zullen we [medeverdachte 2] meenemen. (…) In ons plan was het beter als er nog iemand bij betrokken was. We wilden iemand die de caissière weg zou lokken. [verdachte] zei tegen mij dat we iemand nodig hadden. (…) [verdachte] heeft [medeverdachte 2] overtuigd om mee te doen. (…)
Toen zei [verdachte] : “Je hebt toch een wapen bij. Je kunt gewoon naar binnenlopen en zeggen: Geef me geld.”
Het plan om dit te gaan doen hebben [verdachte] en ik samen gemaakt. We hebben in de kranten gelezen dat de bussen geen cashgeld meer hadden. We wilden daarom een andere overval doen. We hebben dit plan samen gedaan. [verdachte] zei tegen mij: We gaan iets ander overvallen. Hij zei dat het tankstation bij de [straatnaam] een goede plek zou zijn om dat te doen. Het was zijn idee, maar ik ben er in meegegaan.”
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met:
  • de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht, zoals blijkt uit de aangiftes en de zich bij de stukken bevindende slachtofferverklaringen. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van delicten als de bewezen verklaarden, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd;
  • de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 juni 2017, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld;
  • de verschillende omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapporten en de verklaring van de deskundige dhr. Van de Schoor , namens de Raad voor de Kinderbescherming, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Dhr. Van de Schoor heeft verklaard dat de Raad weinig hoogte kan krijgen van verdachte. Verdachte geeft weinig inzicht in zijn gevoelswereld, waardoor de Raad niet goed weet wat hem beweegt. Het is een zeer gelovige jongen. Omdat verdachte geen reden ziet om hulp te accepteren zijn er geen doelen te stellen met de Jeugdreclassering. Een positieve ontwikkeling is dat hij overgaat naar 5 HAVO. Namens de Raad adviseert dhr. Van de Schoor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf en deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest.
  • het feit dat verdachte ouder en begaafder is dan zijn mededader en een actieve rol heeft gespeeld bij het plannen van de delicten en het overtuigen van de mededader(s);
  • het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en geen verantwoordelijk-heid neemt voor de delicten;
  • dat hij zegt mee te leven met de slachtoffers en dat hij het schandelijk vindt dat jongens dergelijke feiten plegen, waarmee hij anderen veroordeelt en, kennelijk calculerend, zichzelf, buiten de te beoordelen personen plaatst;
  • het feit dat hij zich niet openstelt voor begeleiding.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de leidinggevende rol die verdachte heeft gehad bij de overvallen en gelet op ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, ondanks het advies van dhr. Van de Schoor namens de Raad voor de Kinderbescherming, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheids-beneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overziend acht het hof passend en geboden verdachte jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Deze straf betekent dat verdachte voor een korte tijd terug zal moeten gaan naar de gevangenisstraf. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is echter niet zo lang dat zijn opleiding in gevaar wordt gebracht. Om de ernst van de feiten tot uiting te laten komen acht het hof daarnaast een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 140 uren op zijn plaats.
Vordering van de benadeelde partij [tankstation]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld met betrekking tot feit 1, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 911,75 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld met betrekking tot feit 2, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 507,20 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is duidelijk waaruit de schade wegens de weggenomen plaatsbewijzen bestaat. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ter zake van de straf, alsmede de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen jeugddetentie.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.

Bepaaltdat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
3 (drie) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in minde-ring zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaartde benadeelde partij [tankstation] in de vordering tot schadever-goeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijstde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijstde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.M. van Keulen, griffier,
en op 13 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.