4.1De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 1 april 2015 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
[geïntimeerde] is een stichting die is opgericht op [datum] 1993 met als doel “het ondersteunen van gehandicapten en chronisch zieken bij het bereiken en handhaven van door henzelf gewenste, maatschappelijk gerechtvaardigde leef- en bestaanswijzen.”
Sinds 30 december 2008 participeert [geïntimeerde] in een onderneming die zorgdraagt voor taxivervoer, oorspronkelijk genaamd (de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) [Taxi B.V.] Taxi B.V. en vanaf 16 juli 2010 genaamd Speciaal Vervoer [B.V.] B.V. (hierna: [Speciaal Vervoer B.V.] ).
Op 20 februari 2009 zijn [geïntimeerde] en [Taxi B.V.] Taxi B.V. (later: [Speciaal Vervoer B.V.] ) een geldleningsovereenkomst overeengekomen, waarbij (kort gezegd) [geïntimeerde] als geldverstrekker aan [Taxi B.V.] Taxi B.V. (later: [Speciaal Vervoer B.V.] ) als geldlener een bedrag van € 200.000,= heeft geleend tegen een jaarlijks verschuldigde rente van 6 %. Voorts is overeengekomen dat de geldlener jaarlijks (op 31 december, voor het eerst op 31 december 2010) € 20.000,= dient af te lossen.
Sinds 2010 participeert [geïntimeerde] voor 50 % in [Speciaal Vervoer B.V.] . De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.2] B.V. (hierna: [B.V.2] ) participeert voor de overige 50 % in [Speciaal Vervoer B.V.] .
Op 29 juli 2011 hebben [geïntimeerde] en [Speciaal Vervoer B.V.] een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot gehandicaptenvervoer door [Speciaal Vervoer B.V.] ten behoeve van cliënten van [geïntimeerde] .
In art. 13.5. van de overeenkomst zijn [geïntimeerde] en [Speciaal Vervoer B.V.] het volgende overeengekomen:
“De Opdrachtnemer [
[Speciaal Vervoer B.V.]] moet in staat zijn de facturen digitaal aan te leveren. Over de wijze waarop de factuur dient te worden aangeleverd, zal nader overleg plaatsvinden. Opdrachtgever [
[geïntimeerde]] draagt zorg voor betaling van de termijn binnen een tijdsbestek van 30 dagen na ontvangst van de factuur.”
In art. 13.6. van de overeenkomst zijn [geïntimeerde] en [Speciaal Vervoer B.V.] het volgende overeengekomen:
“Overschrijding van de betalingstermijn door de Opdrachtgever of niet betaling van door de Opdrachtgever op grond van vermoede inhoudelijke onjuistheid van die factuur of facturen of van ondeugdelijkheid van de gefactureerde prestaties geeft Opdrachtnemer niet het recht zijn prestaties op te schorten dan wel te beëindigen, tenzij dit in redelijkheid niet kan worden verwacht van Opdrachtnemer.”
In art. 21.1. van de overeenkomst zijn [geïntimeerde] en [Speciaal Vervoer B.V.] (voor zover thans van belang) het volgende overeengekomen:
“De Opdrachtgever / Opdrachtnemer kan de Overeenkomst eenzijdig zonder ingebrekestelling en zonder rechterlijke tussenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden, indien: (...)
( b) de wederpartij in verzuim is zijn verplichtingen voortvloeiende uit de Overeenkomst na te komen, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. (...)
( d) de noodzakelijke continuïteit van de dienstverlening ernstig in het geding komt doordat de dienstverlening onderbroken is of is geweest of vast staat dat deze onderbroken zal worden gedurende 5 of meer kalenderdagen en nadat hierover overleg heeft plaatsgevonden met Opdrachtnemer, ongeacht of er sprake is van ontoereikende tekortkoming. (...).”
Bij brief van 23 januari 2013 heeft [Speciaal Vervoer B.V.] aan [geïntimeerde] - kort gezegd - het volgende laten weten:
“(...) Voor 2011 staan er nog een elftal facturen open (zie de bijlage) met een gezamenlijke waarde van € 367.261,72. (...) Deze facturen dienen uiterlijk 22 februari 2013 betaald te zijn. (...) tot slot melden wij u alvast dat er ook nog voor 2012 enkele facturen openstaan. Wij gaan er vanuit dat ook deze facturen spoedig betaald zullen worden. (...)”
Bij brief van 12 februari 2013 heeft [Speciaal Vervoer B.V.] aan [geïntimeerde] - kort gezegd - het volgende laten weten:
“(...) Hierbij brengen wij als herinnering de openstaande posten van 2011 (€ 367.261,72), nogmaals onder uw aandacht. Zoals vermeld in onze brief d.d. 23 januari 2013 gaan we er vanuit dat deze facturen uiterlijk 22 februari 2013 betaald zullen zijn. In bijgaand overzicht hebben wij ook de facturen van 2012 vermeld. Het totaal van de openstaande posten van 2011 en 2012 is een bedrag van € 413.641,01. Tevens hebben wij een overzicht toegevoegd met alle openstaande posten tot en met vandaag. Het totaal aan onbetaalde facturen 2011/2012/2013 is € 572.179,87. (...)”
Ter verzekering van de door haar gestelde aanspraken heeft [Speciaal Vervoer B.V.] op 27 februari 2013 conservatoir beslag gelegd ten laste van [geïntimeerde] onder de [bank] . Ook heeft zij [geïntimeerde] ter zake gedagvaard, en wel tegen een rolzitting in juni 2013. Deze dagvaarding is uiteindelijk niet aangebracht. Daarnaast heeft [Speciaal Vervoer B.V.] een verzoek tot het failliet verklaren van [geïntimeerde] ingediend.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2013 (zaaknummer C/03/179362/KG ZA 13-115) heeft de voorzieningenrechter voornoemd conservatoir beslag (alsmede de eventuele daarop gevolgde beslagen) opgeheven. In r.o. 3.4 heeft de voorzieningenrechter (voor zover thans van belang) onder meer het volgende overwogen:
“(...) Conservatoir beslag strekt ertoe verhaal van een gestelde vordering te hebben. Conservatoire beslaglegging kan het voor een beslaglegger gewenste neveneffect hebben dat de beweerde debiteur zich genoodzaakt ziet tot betaling over te gaan, maar mag niet louter als een dergelijk pressiemiddel worden ingezet. Zowel uit de in de beslagrekesten gegeven motivering als uit de stellingen van gedaagden ter zitting, alsmede uit de omstandigheid dat gedaagden na de beslaglegging (die doel trof) het faillissement van eiseres hebben aangevraagd en niet bereid zijn gebleken deze aanvraag in te trekken tegen de door eiseres aangeboden betaling en bankgaranties en de daardoor voor eiseres ontstane noodsituatie gebruiken om onmiddellijk betaling – ook van het betwiste deel van hun vorderingen – af te dwingen. Dat maakt de gelegde beslagen vexatoir, op welke grond reeds tot opheffing moet worden overgegaan.”
Bij brief van 28 maart 2013 heeft [Speciaal Vervoer B.V.] aan [geïntimeerde] het volgende laten weten:
“(...) Zoals u weet heeft u inmiddels een totaal aan openstaande posten van € 900.194,22 inclusief BTW tot en met week 12 (zondag 24 maart 2013) over onze vervoersdiensten.
Vanwege deze zeer hoge betalingsachterstand, waarvan vrijdag a.s. € 700.330,43 is vervallen, schorten wij op grond van art. 6:52 BW het dagelijkse woon/werkverkeer en activiteitenvervoer met ingang van 2 april 2013 op. (...).”
Op 29 maart 2013 heeft overleg plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [Speciaal Vervoer B.V.] , hetgeen resulteerde in een vervolgoverleg op 30 maart 2013.
Bij e-mail van 31 maart 2013 heeft [geïntimeerde] (haar bestuurder [bestuurder van geïntimeerde] ) aan [Speciaal Vervoer B.V.] (kort gezegd en voor zover thans van belang) (nogmaals) het volgende laten weten:
“(...) Zoals reeds door mij aangegeven is en kan [geïntimeerde] , zodra de faillissementsaanvraag van tafel is, de openstaande rekeningen aan [Speciaal Vervoer B.V.] (...) per ommegaande voldoen. Daar waar het bij enkele van die rekeningen zou gaan om, vanuit de visie van [geïntimeerde] , discutabele posten, zou ook een betaling kunnen plaatsvinden, mits daar zekerheden tegenover worden gesteld. (...) Nogmaals, [geïntimeerde] kan en wil haar financiële verplichtingen jegens [Speciaal Vervoer B.V.] voldoen, zodra zij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, in casu na opheffing van de faillissementsaanvraag. (...)”
Op 2 april 2013 (en ook daarna) heeft [Speciaal Vervoer B.V.] geen vervoerswerkzaamheden uitgevoerd.
Met ingang van 3 april 2013 heeft [geïntimeerde] een vervangende vervoerder geregeld.
[geïntimeerde] is op 4 april 2013 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, (desverzocht door [Speciaal Vervoer B.V.] en [B.V.2] ) in staat van faillissement verklaard.
Bij arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 april 2013 (zaaknummer HV 200.124.882/01) heeft het hof het voornoemde vonnis van 4 april 2013 vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzoek tot faillietverklaring van [geïntimeerde] gedaan door [Speciaal Vervoer B.V.] en [B.V.2] afgewezen.
In r.o. 3.8.4. en r.o. 3.8.5. van het arrest heeft het hof (voor zover thans van belang) het volgende overwogen:
“Blijkens het verslag van de curator en de hierop door hem in hoger beroep gegeven toelichting, heeft de Stichting [
[geïntimeerde]] een positief banksaldo van circa 1,2 miljoen euro na aftrek van zowel te betalen vorderingen als uitgaven over maart en april 2013, is er bij de Stichting sprake van regelmatige inkomsten die de kosten dekken en heeft de Stichting geen andere achterstallige schulden, anders dan de vaste lasten vanaf de datum van het faillissement. De vorderingen van Speciaal Vervoer [
[Speciaal Vervoer B.V.]] (...) kunnen, voor zover erkend, worden betaald (terwijl, zo daartoe rechtens de noodzaak had bestaan, overigens ook voldoende financiële middelen voor het niet-erkende deel van de vorderingen voorhanden zouden zijn geweest). Ook de afgelopen jaren heeft, (...), de Stichting goede resultaten geboekt. De curator is tot de bevinding gekomen dat de Stichting een solvabele instelling is die haar schulden kan voldoen. Het hof onderschrijft (...) voornoemde conclusie(s) van de curator. Het hof is derhalve van oordeel dat de Stichting voldoende geld in kas heeft en voldoende onroerende zaken bezit (...) om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen én dat de Stichting hiertoe ook in staat was en bleek ten tijde van de faillietverklaring. De Stichting heeft derhalve nooit daadwerkelijk in een faillissementstoestand verkeerd ten tijde van de aanvraag (noch thans in hoger beroep), zodat naar het oordeel van het hof de faillissementsaanvraag afgewezen had moeten worden. Immers, de Stichting verkeerde niet noch verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. (…)
Zoals door de Stichting gesteld en door de curator bevestigd, stond een bedrag van € 220.000,= gereed om aan Speciaal Vervoer te worden betaald. Uitbetaling kon echter niet plaatsvinden doordat Speciaal Vervoer en [B.V.2] eerst beslag lieten leggen op de bankrekening en vrijwel direct na opheffing van dit beslag bij de rechter aandrongen op het faillissement van de Stichting”
Bij brief van 25 april 2013 heeft [geïntimeerde] aan [Speciaal Vervoer B.V.] (voor zover thans van belang) het volgende laten weten:
“(...) Met dagtekening 29 juli 2011 is er een overeenkomst met uw onderneming gesloten met betrekking tot door uw onderneming te verrichten vervoer. (...) Voor haar bedrijfsvoering is [geïntimeerde] afhankelijk van een juist en tijdig vervoer van deze cliënten. Op het moment, dat cliënten niet op de dagbestedingslocaties arriveren, kan [geïntimeerde] geen “productie” maken, waardoor zij belangrijke en aanzienlijke inkomsten misloopt. (...) Bij brief van 28 maart 2013 hebt u aangekondigd het op grond van de overeenkomst verplichte dagelijkse woon/werkverkeer en activiteitenvervoer op te schorten met ingang van 2 april 2013. Op 29 maart 2013 is afgesproken, dat er op 30 maart 2013 een bespreking gehouden zou worden om te bezien of er een oplossing voor de gerezen geschillen bereikt zou kunnen worden. In het kader van de bespreking is door uw raadsman mr. [mr.] uitdrukkelijk telefonisch toegezegd, dat de opschorting van het vervoer niet eerder zou ingaan dan 3 april 2013. Tijdens de bespreking van 30 maart 2013 is door en namens [Speciaal Vervoer B.V.] nogmaals aangegeven dat het vervoer op dinsdag 2 april 2013 gewoon doorgang zou vinden. Op het door [geïntimeerde] op 31 maart aan [Speciaal Vervoer B.V.] gedane voorstel tot oplossing is door u niet gereageerd. In strijd met de gemaakte afspraak heeft uw onderneming (al) op 2 april 2013 géén vervoer geleverd. (...) U hebt willens en wetens op die dag zeer vele cliënten belet om hun woning te verlaten en naar de benodigde dagbesteding te gaan. Dit met alle gevolgen van dien voor de cliënten en hun naasten. Uw actie heeft ingrijpende gevolgen gehad op het welzijn van de meest zwakke burgers. Tevens hebt u hiermee de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] grote schade toegebracht. (...) Wij waren op dat moment acuut genoodzaakt om met onmiddellijke ingang, tegen zeer hoge startkosten, een andere opdrachtnemer te belasten met het vervoer. (...) Wij zijn van oordeel, dat het leggen van een beslag, en het aanvragen van het faillissement van [geïntimeerde] en het niet-uitvoeren van het vervoer op en vanaf 2 april 2013 een zeer ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de vervoersovereenkomst oplevert. Nog daargelaten, dat daarover vóór de bespreking van 30 maart 2013 duidelijke afspraken gemaakt zijn en er van uw kant geen voorbehoud was gemaakt ten aanzien van het eventuele verloop van de bespreking van 30 maart 2013, kwam aan uw onderneming uit hoofde van de vervoersovereenkomst van 2011 niet het recht toe om uw verplichtingen met betrekking tot het vervoer op te schorten. Wij wijzen in dit verband nadrukkelijk op de bepalingen in artikel 13 lid 6 en 26 lid 6 van de overeenkomst. Doel en strekking van deze bepalingen in de context van de overige bepalingen in de overeenkomst is dat te allen tijde het vervoer voor de zorgbehoevenden gewaarborgd is. Uw onderneming heeft onrechtmatig en evident in strijd met deze bepalingen en ook in strijd met doel en strekking van de overeenkomst gehandeld en wanprestatie geleverd. Nu er van uw kant sprake is van grof en onredelijk verzuim met betrekking tot de verplichtingen uit de vervoersovereenkomst zien wij ons genoodzaakt om hierdoor de overeenkomst eenzijdig een zonder ingebrekestelling te ontbinden. (...) Voor de schade houden wij uw onderneming en de voor uw onderneming bestuurlijk verantwoordelijken aansprakelijk. (...)”
Bij separate brief van 25 april 2013 aan [Speciaal Vervoer B.V.] heeft [geïntimeerde] (kort gezegd) de tussen beide partijen aangegane lening en rekening-courantverhouding opgezegd.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft [Speciaal Vervoer B.V.] gereageerd op de [
hiervoor onder q) geciteerde] brief van [geïntimeerde] en (voor zover thans van belang) het volgende laten weten:
“(...) 1. [Speciaal Vervoer B.V.] is overgegaan tot haar acties omdat er door u, zonder enige vorm van reactie op al onze betalingsverzoeken en zonder enige wijze van communicatie in het algemeen, voor (afgerond) € 950.000,= aan facturen niet betaald werden;
2. Dit feit levert voor onze chauffeurs met daarachter 75 gezinnen met een zeer bescheiden salaris enorme problemen op. Wij kunnen immers niet aan onze betalingsverplichtingen voldoen;
3. (...);
4. Als u gewoon aan uw verplichtingen had voldaan was al hetgeen gebeurd is, niet gebeurd. (...);
5. Wij hebben u correct laten weten het vervoer op te schorten omdat u niet betaalde. Het feit dat er overleg was of gaande was, is correct. U heeft echter nergens een betalingsvoorstel gedaan;
6. Het is evident dat het niet betalen van € 950.000,= aan facturen bij een exploitatie van 5 miljoen de onderneming niet alleen schade toebrengt, maar zelfs in staat van faillissement brengt. (...);
7. (...)”
Bij separate brief van eveneens 16 mei 2013 heeft [Speciaal Vervoer B.V.] aan [geïntimeerde] voorts het volgende laten weten:
“(...) [Speciaal Vervoer B.V.] heeft tot 2 april 2013 voor u vervoersdiensten geleverd voor een bedrag van € 949.555,98. Die facturen zijn in uw bezit en bovendien bezitten we (tot op rit- en individueel niveau per cliënt) bewijsmateriaal (op basis van GPS-registratie) van onze werkzaamheden. De facturen zijn nimmer betwist. U heeft een bedrag betaald van € 224.292,46. U dient nog een bedrag van € 725.263,52 te voldoen. Uw gegoochel met vervaltermijnen is aardig maar volstrekt irrelevant; de laatste factuur is van 5 april 2013 en is ouder dan 30 dagen. U stelt vervolgens dat er € 440.000,= verrekend kan worden op basis van een afspraak dat dit verrekend zou worden met uitstaande facturen. U weet, met ons, dat die afspraak nimmer gemaakt is. Wij verzoeken u dan ook die afspraak schriftelijk te overleggen. Aansluitend rekent u op een wat ongebruikelijke manier verder, immers van onze vordering van € 949.555,98 wordt eerst € 440.000,= afgetrokken, aansluitend het al betaalde € 224.292,46 en dan nog eens € 440.000,=. Anders zou er zelfs in uw rekenmethodiek nog € 285.263,52 betaald moeten worden. Maar dat bedrag wordt “weggevaagd” in een verrekening met een “niet bestaande” of “nog vast te stellen” rekening courant. (...) Wij gaan er vanuit dat u de resterende vordering van € 725.263,52 betaalt. Voor de goede orde zij vermeld dat de betalingstermijnen (enkele al meer dan twee jaar) zijn verlopen. (...)”
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 augustus 2013 (zaaknummer C/03/182700/KG ZA/13-321) heeft de voorzieningenrechter - desgevorderd door (onder meer) [Speciaal Vervoer B.V.] en na erkenning daarvan door [geïntimeerde] - [geïntimeerde] (kort gezegd) veroordeeld om aan [Speciaal Vervoer B.V.] te betalen een bedrag van € 285.273,54, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum der verschuldigdheid tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
[Speciaal Vervoer B.V.] is op 24 september 2013 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in staat van faillissement verklaard.