ECLI:NL:GHSHE:2017:3881

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
20-003226-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dierenmishandeling en schuldigverklaring zonder oplegging van straf in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was beschuldigd van dierenmishandeling, specifiek het opzettelijk benadelen van de gezondheid van haar paard door het niet toedienen van de voorgeschreven medicatie. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden en een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het niet toedienen van medicatie de gezondheid van het paard zou benadelen, er geen bewijs was dat zij opzettelijk handelde. De verdachte had wel enige medicatie toegediend, maar niet in de voorgeschreven hoeveelheid, en had ook andere maatregelen genomen om de gezondheid van het paard te verbeteren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet opzettelijk handelde en sprak haar vrij van het opzettelijke bestanddeel van de tenlastelegging. Het hof verklaarde echter wel dat de gezondheid van het paard was benadeeld door het niet toedienen van de noodzakelijke medicatie. Gezien de omstandigheden, waaronder de verdachte blijk gaf van goede zorg voor het paard, werd besloten tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003226-13
Uitspraak : 11 september 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 4 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-005466-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de politierechter het ten laste gelegde – kort gezegd: opzettelijk de gezondheid van een paard benadelen, door na te laten dat paard te voorzien van de juiste of noodzakelijke medicatie – bewezen verklaard en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 6 juni 2012 tot en met 11 oktober 2012 te Roosendaal, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een paard (genaamd [naam paard] ) pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid van dat paard heeft benadeeld, immers heeft zij, verdachte, nagelaten dat paard te voorzien van de juiste/noodzakelijke medicatie en/of medische behandeling/zorg.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
De verdachte staat terecht ter zake van het zonder redelijk doel opzettelijk bij een paard de gezondheid benadelen door na te laten dat paard te voorzien van de juiste of noodzakelijke medicatie. Hoewel de delictsomschrijving van artikel 36, eerste lid (oud), van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet het bestanddeel ‘opzettelijk’ bevat, heeft het Openbaar Ministerie er evenwel voor gekozen dit aan de verdachte ten laste te leggen. Het hof ziet zich daarom onder meer voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet had, ten minste in voorwaardelijke zin, op de benadeling van de gezondheid van haar paard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het paard van de verdachte was sinds 6 juni 2012 erg benauwd. De verdachte heeft daarop het paard onder behandeling gesteld van dierenarts [dierenarts 1] . Om de benauwdheid te verminderen heeft [dierenarts 1] tweemaal daags ventipulmin en dagelijks 5 capsules van elk 150 milligram prednisolon voorgeschreven, vooralsnog gedurende 7 dagen. De verdachte heeft deze medicatie aan haar paard gegeven, maar niet in de voorgeschreven hoeveelheid. Zij was namelijk van mening dat sprake was van een te hoge dosis. Elke capsule werkt afdoende voor 150 kilogram van het paard. Het paard woog volgens de verdachte 526 kilogram. Toediening van 5 capsules was daarom te veel, omdat een dergelijke dosis geschikt is voor een paard met een gewicht van 750 kilogram.
Het paard reageerde goed op de toediening van prednisolon. Om die reden, alsook uit angst voor bijwerkingen, heeft de verdachte de medicatie in de loop van de week van 6 juni 2012 afgebouwd. Zij heeft [dierenarts 1] hierover na een week telefonisch in kennis gesteld. Daarnaast heeft de verdachte aanvullende maatregelen genomen om de benauwdheid te verlichten. Zij heeft ter bestrijding van allergenen een hooistoommachine aangeschaft en het paard in een ruim weiland met schuilplaats laten lopen. Ook zijn aangepaste voedingssupplementen toegediend, waarvoor holistisch dierenarts [dierenarts 2] is gecontacteerd. [dierenarts 2] heeft getracht het paard met alternatieve geneesmiddelen te helpen. Aangezien die niet voldoende bleken te werken, heeft de verdachte wederom [dierenarts 1] gebeld. Op 26 juli 2012 is [dierenarts 1] het paard komen controleren. Zij zag toen dat de conditie van het paard was verslechterd. Om andere oorzaken van de benauwdheid dan een allergie uit te sluiten, zijn op 7 en 10 augustus 2012 longspoelingen gedaan. Deze spoelingen indiceerden dat wel degelijk sprake was van een allergie.
De verdachte heeft na de eerste longspoeling 30 capsules prednisolon opgehaald. [dierenarts 1] drong er bij de verdachte op aan om de prednisolon in de juiste dosering te gebruiken. Volgens haar gaf de verdachte echter te kennen geen prednisolon meer te willen geven.
De verdachte heeft vervolgens dierenartsen [dierenarts 3] en [dierenarts 4] benaderd. [dierenarts 3] bracht op 20 augustus 2012 een bezoek aan het paard en zag dat het redelijk benauwd was, maar niet zorgwekkend. Zijn advies was om het paard continu buiten te houden en aanvallen van benauwdheid tegen te gaan met een hoge dosis prednisolon. [dierenarts 4] bracht daags daarop een bezoek aan het paard en schrok van zijn conditie. Het paard was zeer benauwd. [dierenarts 4] adviseerde het paard direct te behandelen met prednisolon of te euthanaseren.
Dierenarts [dierenarts 2] is begin oktober voor een tweede bezoek langs geweest. Zij zag dat de conditie van het paard nog meer was verslechterd ten opzichte van haar eerdere bezoek. [dierenarts 2] zei dat ze de behandeling wilde staken, tenzij het paard direct zou worden opgenomen om medicatie toe te dienen. Een andere optie was om het paard te euthanaseren. De verdachte weigerde dat. Vervolgens heeft [dierenarts 2] een melding gedaan bij de politie, die gepaard ging met de mededeling dat het dier geen humaan bestaan zou hebben. De politie is vervolgens op 11 oktober 2012, samen met dierenartsen [dierenarts 5] en [dierenarts 6] , ter plaatse gegaan. Het paard had zichtbaar veel moeite met ademhalen en was duidelijk erg benauwd. Met toepassing van spoedbestuursdwang is op die dag medicatie toegediend. Het paard heeft nadien nog enkele jaren geleefd.
De kern van de onderhavige zaak betreft de vraag of de verdachte, door – in weerwil van de eensluidende adviezen van een drietal dierenartsen – te besluiten om het paard niet de voorgeschreven en geadviseerde medicatie toe te dienen, opzettelijk de gezondheid van het paard heeft benadeeld.
Het hof stelt voorop dat van opzet in de zin van willens en wetens handelen in de onderhavige kwestie geen sprake is. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval het benadelen van de gezondheid van een paard – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het hof acht de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat de gezondheid van een benauwd paard wordt benadeeld indien dat paard de door dierenartsen geboden medicatie wordt onthouden. De verdachte had daar ook wetenschap van, nu zij door dierenartsen [dierenarts 1] , [dierenarts 2] en [dierenarts 4] op dat gevolg is gewezen.
De vervolgvraag die ter beantwoording aan het hof voorligt, is of de verdachte genoemde kans ten tijde van de medicatieonthoudingen ook bewust heeft aanvaard. Met andere woorden: heeft de verdachte op dat moment, wetende dat de aanmerkelijke kans daarop bestond, ook gewild dat de gezondheid van haar paard zou worden benadeeld? Uit hetgeen hiervoor is overwogen en het onderzoek ter terechtzitting zijn in dat verband diverse contra-indicaties naar voren gekomen. Allereerst heeft de verdachte wel enige medicijnen toegediend, maar niet in de voorgeschreven hoeveelheid en met de voorgeschreven frequentie. Ten tweede heeft de verdachte diverse dierenartsen benaderd en deze het paard laten onderzoeken met het doel de gezondheidstoestand van het paard te verbeteren. Ten derde heeft zij aanvullende maatregelen ter bestrijding van de benauwdheid genomen in de vorm van het aanschaffen en gebruiken van een stoommachine om het hooi van het paard te stomen (om zo het hooi te ontdoen van stof, bacteriën en schimmels), het paard meer weidegang gegeven en derhalve het paard meer frequent in de buitenlucht laten lopen en het paard naast de reguliere voeding diverse voedingssupplementen toegediend. Het hof acht het in dezen voorts van belang dat niet alle dierenartsen geheel gelijkluidend hebben geadviseerd. Dierenarts [dierenarts 3] heeft verklaard dat prednisolon op effect kan worden gegeven en dat de verdachte er veel aan gelegen was om het paard goede zorg te bieden.
Het hof is van oordeel dat voornoemde contra-indicaties van een dusdanig gewicht zijn, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gewild dat door het onthouden van bepaalde medicatie de gezondheid van het paard zou worden benadeeld.
Nu niet kan worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans – waarvan zij zich wel bewust was – heeft aanvaard, zal de verdachte van het ten laste gelegde bestanddeel ‘opzettelijk’ worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Nu blijkens de voorliggende tenlastelegging resteert de niet-opzettelijke variant van de tenlastelegging – waarvan volgens het hof de bewoordingen verenigbaar zijn met die zoals afgeleid uit de wettelijke delictsomschrijving van artikel 36, eerste lid (oud), van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren – ligt de vraag voor of dit bewezen kan worden geacht. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte door – in weerwil van de eensluidende adviezen van een drietal dierenartsen – te besluiten om het paard niet de voorgeschreven en geadviseerde noodzakelijke medicatie toe te dienen, de gezondheid van het paard heeft benadeeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 6 juni 2012 tot en met 11 oktober 2012 te Roosendaal, zonder redelijk doel bij een paard (genaamd [naam paard] ) de gezondheid heeft benadeeld, immers heeft zij, verdachte, nagelaten dat paard te voorzien van de noodzakelijke medicatie.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf
Gezien de diverse hiervoor genoemde contra-indicaties, waaruit onomstotelijk blijkt dat de verdachte er zeer veel aan gelegen was om het paard goede zorg te bieden, acht het hof de omstandigheden waaronder het feit is begaan voldoende redengevend om geen straf op te leggen. Het hof is van oordeel dat in dit geval schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel passend is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 36 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 11 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.