Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/175843/HA ZA 12-421)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“(…) Verder zijn alle nog te maken onderdelen aanwezig en kan levertijd geen vertraging opleveren (…)”(memorie van antwoord, 23). [geïntimeerde] stelt dat vertegenwoordigers van onder meer haar onderneming en [Bouwbedrijf] BV, als hoofdaannemer, aanwezig zijn geweest bij de bouwvergadering van 18 januari 2011, waarover het verslag van die datum gaat. [geïntimeerde] beroept zich ook op onderdeel 1.5.3 van het bouwverslag van 23 november 2010 (productie 10 bij voormelde akte), waaruit volgens haar volgt dat merk en type douchedeuren en sanitair en dergelijke akkoord waren en dienden te worden aangebracht (memorie van antwoord, 26). In het bouwverslag van 18 januari 2011 staat volgens [geïntimeerde] met betrekking tot dit punt: “geen opmerkingen”. [geïntimeerde] leidt hieruit af dat uitvoering is gegeven aan de opmerkingen van 23 november 2010 en dus dat deze onderdelen zijn gemonteerd. Volgens [geïntimeerde] is tijdens de vooroplevering op of omstreeks 25 februari 2011 geconstateerd dat alle onderdelen, die nodig waren voor de oplevering, aanwezig waren en ook waren gemonteerd (memorie van antwoord, 25). [geïntimeerde] stelt dat de aanvoerleidingen en afvoerleidingen voor de radiatoren op maat zijn gemaakt en dat de radiatoren door middel van onderblokken op de leidingen zijn aangesloten (memorie van antwoord, 39).
“Ik erken dat ik de zaken zoals [geïntimeerde] die noemt in punt 5 van de dagvaarding heb meegenomen (…)”) kan, anders dan [geïntimeerde] stelt, niet worden afgeleid dat [appellant] ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft willen erkennen dat alle onder 5 van de dagvaarding genoemde zaken door hem zijn meegenomen. Deze zaken zijn in het proces-verbaal van de comparitie niet gespecificeerd of geïdentificeerd en uit het proces-verbaal blijkt niet dat tijdens de comparitie aandacht is besteed aan de vraag welke specifieke zaken onder 5 van de dagvaarding worden genoemd. Gelet hierop gaat het te ver een gerechtelijke erkentenis af te leiden uit deze verklaring en in het bijzonder de woorden “de zaken”. [geïntimeerde] wijst er verder op dat ter gelegenheid van de comparitie namens [appellant] is verklaard:
“(…) De toiletpotten waren inderdaad nog niet gemonteerd. Voor de overige zaken geldt dat zij niet gebruiksklaar waren en er geen verbindingen waren met water en gas (…)”(memorie van antwoord, 32). Anders dan [geïntimeerde] stelt, ligt in deze verklaring geen erkenning besloten dat de overige zaken, met uitzondering van de toiletpotten, wel waren gemonteerd of fysiek verbonden met het gebouw.
“Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.”
“1. Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak. 2. Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak.”
4.De uitspraak
- opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 16 weken na de datum van dit arrest, indien zij aldus bewijs wenst te leveren;
- overlegging van stukken, indien zij aldus bewijs wenst te leveren;