ECLI:NL:GHSHE:2017:3868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
200.219.904_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met betrekking tot jeugdhulp en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die is opgenomen in een gesloten jeugdhulpinstelling, tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De minderjarige, geboren in 2000, is sinds maart 2017 ondergebracht in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp De Vliethoeve. De rechtbank had op 13 juni 2017 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en een machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend tot 28 december 2017. De minderjarige is het niet eens met de machtiging voor gesloten jeugdhulp en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In het beroepschrift verzoekt de minderjarige de beschikking van de rechtbank te vernietigen en stelt dat een gesloten plaatsing niet meer noodzakelijk is. De minderjarige heeft verbeteringen laten zien in haar gedrag en vraagt om een overgang naar een open setting. De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen stelt dat de minderjarige nog steeds behoefte heeft aan de structuur van een gesloten plaatsing vanwege haar onttrekkingsgedrag en de zorgen over haar veiligheid.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling belemmeren. Het hof concludeert dat de machtiging voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk blijft om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg onttrekt. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, maar het hof benadrukt dat er een duidelijk stappenplan moet komen voor de toekomst van de minderjarige, inclusief voorwaarden voor een mogelijke overgang naar een open setting.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 september 2017
Zaaknummer : 200.219.904/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/330211 / JE RK 17-799
C/02/330281 / JE RK 17-807
in de zaak in hoger beroep van:
[de minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten
jeugdhulp De Vliethoeve te [verblijfplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] , wonende op een geheim - bij het hof bekend - adres, hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2017, heeft [de minderjarige] verzocht voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: partieel) te vernietigen en, voor zover de wet dat toelaat, uitvoerbaar bij voorraad,
- primair: af te wijzen het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2017 tot 28 december 2017;
- subsidiair: het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2017 tot 28 september 2017 toe te wijzen onder afwijzing van het restant van het verzoek, althans meer subsidiair onder aanhouding van het restant van het verzoek;
- althans met inachtneming van hetgeen namens [de minderjarige] is aangevoerd een zodanige voorziening te treffen als het hof in goede justitie als juist voorkomt.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2017, heeft de mr. D.J.A.Burlet, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Tiggelaar;
- de GI, vertegenwoordigd door heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder en de bijzonder curator zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen zonder bericht van verhindering.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier en de brief d.d. 31 juli 2017 van de advocaat van [de minderjarige] , met bijlage;
  • het faxbericht d.d. 15 augustus 2017 van de GI, met als bijlage de gezinsrapportage d.d. 14 augustus 2017;
  • het V-formulier en de brief d.d. 14 augustus 2017 van de advocaat van [de minderjarige] , met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 juni 2017.

3.De beoordeling

3.1.
[de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) is geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] . De moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 21 maart 2017, op basis van een daartoe strekkende machtiging, in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp De Vliethoeve te [verblijfplaats] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2017 tot 28 juni 2018 verlengd, de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2017 tot uiterlijk 28 december 2017.
3.4.
[de minderjarige] kan zich met deze beschikking voor zover het de machtiging gesloten jeugdhulp betreft, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [de minderjarige] is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.5.
[de minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Een gesloten plaatsing is niet meer noodzakelijk, althans niet tot eind december 2017. [de minderjarige] heeft sinds de gesloten plaatsing bij De Vliethoeve het nodige geleerd. Het gaat beter met haar, zij neemt deel aan dagbesteding en aan onderwijs. [de minderjarige] onttrekt zich niet aan hulp. Bovendien is het bij De Vliethoeve erg druk en werkt het voor [de minderjarige] demotiverend als zij gestraft wordt. Ook is nog niet gestart met individuele hulpverlening, terwijl juist is aangedrongen op een spoedige start daarvan om demotivering te voorkomen. Er zijn geen concrete vervolgstappen bekend. [de minderjarige] dient, gelet op haar leeftijd, op korte termijn in een open setting, bijvoorbeeld binnen de Zoutziederij of de Zeeuwse Gronden, te worden begeleid naar zelfstandigheid. Er dient te worden onderzocht onder welke voorwaarden (eventueel met een voorwaardelijke machtiging) dit mogelijk is. Er moet een plan komen en een behandeling. Duidelijkheid en transparantie zijn heel belangrijk voor [de minderjarige] .
3.6.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. [de minderjarige] dient ook zelf verantwoordelijkheid te nemen. De GI acht haar (recente) wegloopgedrag zorgelijk en maakt zich zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] . [de minderjarige] laat zien dat zij de structuur van een gesloten plaatsing nodig heeft. Haar vrijheden en haar schoolgang moeten van daaruit worden opgebouwd. De behandeling van [de minderjarige] is nog niet gestart, maar dat heeft ook te maken gehad met het feit dat [de minderjarige] een bepaalde behandeling bij een bepaalde therapeut wil alsmede met de vakantieperiode. Inmiddels zijn afspraken gemaakt met deze therapeut. Het is belangrijk dat [de minderjarige] inzicht krijgt in haar emoties en hoe daarmee om te gaan. Zowel de Zoutziederij als de Zeeuwse Gronden stellen voorwaarden, onder andere ten aanzien van middelengebruik en schoolgang.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 5 april 2016 is mr. D.J.A. Burlet, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige] .
De rechtbank had geconstateerd dat zich een belangenstrijd voordeed in de zin van artikel 1:250 Wetboek van het Burgerlijk Wetboek (BW) tussen de moeder en [de minderjarige] , die zich toespitste op haar verblijfplaats.
Mr. Burlet is benoemd om te onderzoeken in hoeverre een wijziging van de verblijfplaats in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht en wat de (werkelijke) wensen en behoeften van [de minderjarige] zijn ten aanzien van haar toekomst. De rechtbank achtte het in dit kader geraden dat de bijzonder curator daarbij de ontwikkelingsperspectieven zou betrekken die in het belang van [de minderjarige] zijn met het oog op haar toekomst.
Het hof stelt vast dat deze benoeming destijds heeft plaatsgevonden in het kader van een vrijwillige uithuisplaatsing.
Het hof is van oordeel dat de taak van de bijzonder curator zich niet uitstrekt tot het behartigen van de belangen van [de minderjarige] in de huidige procedure. Het betreft hier een procedure inzake een gesloten plaatsing waarin [de minderjarige] , zo blijkt uit hetgeen hierna in r.o. 3.7.1. wordt overwogen, zelfstandig als procespartij optreedt met bijstand van een eigen advocaat die haar belangen behartigt. Van een belangenstrijd tussen [de minderjarige] en de moeder als bedoeld in artikel 1:250 BW is in het kader van de onderhavige procedure geen sprake.
Dit leidt er toe dat het hof het verweerschrift van de bijzonder curator buiten beschouwing zal laten.
3.7.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [de minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.7.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • voor [de minderjarige] jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.7.4.
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.7.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.6.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3, aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
3.7.7.
Het hof is van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
3.7.8.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] een zeer belaste voorgeschiedenis heeft. Er is sprake van hechtingsproblematiek en van een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. Begin 2017 zijn de zorgen ten aanzien van [de minderjarige] in de open behandelsetting toegenomen. [de minderjarige] heeft zich – kort gezegd – onttrokken aan gezag en toezicht, waarbij er ernstige zorgen waren over haar veiligheid, en haar schoolverzuim is toegenomen. Zij is in een gesloten setting geplaatst, maar ook binnen die setting heeft zij zich wederom onttrokken aan gezag en toezicht. Vaststaat dat [de minderjarige] tijdens het verlof bij haar ex-pleegouders in het weekend van 7/ 8 juli 2017 op zaterdag is verdwenen en op maandag door de politie is aangetroffen bij een vriend van haar. Op 22 juli 2017 loopt [de minderjarige] bij een buitenactiviteit wederom weg. [de minderjarige] is beide keren in aanraking gekomen met de politie.
Ter zitting heeft [de minderjarige] deze gebeurtenissen erkend. Haar advocaat heeft ter zitting verklaard dat er voorbij haar gedrag moet worden gekeken. Vanwege haar problematiek zijn duidelijkheid en transparantie erg belangrijk voor [de minderjarige] , terwijl dat nu juist ontbreekt; er zijn geen concrete vervolgstappen, aldus haar advocaat.
3.7.9.
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] zelf mede debet is geweest aan het feit dat er nog geen concrete stappen zijn gezet binnen de gesloten setting. Door zich op de wijze zoals hiervoor weergegeven te onttrekken aan gezag en toezicht en in aanraking te komen met de politie, heeft [de minderjarige] niet haar eigen verantwoordelijkheid genomen voor haar mogelijkheden om zich te ontwikkelen in positieve zin binnen de gesloten setting waarin zij geplaatst is, en heeft zij die ontwikkelingen vertraagd. Het gedrag van [de minderjarige] bevestigt dat zij het op dit moment nodig heeft om in een gesloten setting te verblijven. [de minderjarige] zal zelf in de gesloten setting de nodige stappen in haar ontwikkeling dienen te zetten en zij zal moeten laten zien dat zij met vrijheden, zoals verlof, kan omgaan.
Ter zitting is gebleken dat er door de GI uitdrukkelijk aandacht besteed wordt aan de mogelijkheid voor [de minderjarige] om naar school te gaan en het aantal lesuren uit te breiden. Inmiddels is ook de door haar gekozen therapeute teruggekomen van vakantie en heeft zij aangegeven op korte termijn afspraken met [de minderjarige] te zullen maken zodat haar behandeling kan starten.
Op dit moment heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat deze ontwikkelingen daadwerkelijk door de GI ter hand genomen zullen worden. Het is vervolgens aan [de minderjarige] om ook haar aandeel in deze ontwikkelingen actief te leveren.
3.7.10.
Het hof is evenwel ook van oordeel dat vanuit de GI een duidelijk stappenplan met daarin aan [de minderjarige] te stellen voorwaarden om de gesloten plaatsing zo kort mogelijk te houden, ontbreekt. De GI dient daarin zo duidelijk en transparant mogelijk te zijn en het hof acht het van belang dat er op korte termijn een einddoel en concrete voorwaarden op papier worden gezet die met [de minderjarige] worden besproken. Daarbij dient ook een mogelijke plaatsing bij de Zoutziederij of de Zeeuwse Gronden en het begeleiden naar zelfstandigheid ( [de minderjarige] wordt achttien jaar op [geboortedatum] 2018) geconcretiseerd te worden.
3.7.11.
Het hof acht het, nu onder meer de schoolgang en de therapie nog in een beginfase verkeren en ook een verlofregeling nog op-/uitgebouwd zal moeten worden, niet realistisch dat het einddoel op korte termijn zal zijn bereikt. Het hof zal de door de rechtbank aan de machtiging gekoppelde termijn dan ook niet bekorten.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans en is op 7 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.