ECLI:NL:GHSHE:2017:3863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
200.218.173_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en beoordeling van de schuldenpositie van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 13 juni 2017 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen en dat hij zich zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de appellant medicinale cannabis gebruikt, waarvoor hij geen vergoeding ontvangt, en dat zijn Wajong-uitkering onvoldoende is om zijn kosten te dekken. Hierdoor zou hij nieuwe schulden kunnen maken.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij geen kosten hoeft te maken voor de aanschaf van cannabis, omdat hij met toestemming van de gemeente Tilburg zelf cannabis kweekt. Hij heeft echter ook aangegeven dat er mogelijk meer schulden zijn dan in het schuldenoverzicht van de curator zijn opgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat er discrepanties zijn tussen de schulden die de appellant heeft gemeld en die welke door de curator zijn geregistreerd. Het hof heeft de appellant de gelegenheid gegeven om aanvullende documenten te overleggen, waaronder een detentieverklaring en specificaties van zijn schuld aan het CJIB, om zo een beter inzicht te krijgen in zijn financiële situatie.

De uitspraak van het hof houdt in dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 19 oktober 2017, zodat de appellant en de curator de benodigde informatie kunnen aanleveren. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is om een volledig beeld te krijgen van de schuldenpositie van de appellant en de omstandigheden rondom zijn financiële situatie, voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 september 2017
Zaaknummer : 200.218.173/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/17/129 F
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.G. Matze te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij toegelaten wordt tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Matze;
  • mr. P.E.A.M. Gerritse, hierna te noemen: de curator.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 mei 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 8 augustus 2017;
- de brief met bijlagen van de curator d.d. 27 juli 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de curator overgelegde kopie van zijn brief met bijlagen aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 1 mei 2017.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit het door de curator op 25 juli 2017 opgestelde schuldenoverzicht blijkt dat door 4 crediteuren voor een totaalbedrag van € 8.242,51 aan crediteurenvorderingen bij hem als curator is ingediend. Daaronder bevindt zich een schuld van € 7.664,00 aan het CJIB. Daarbij heeft de curator verklaard dat hij heeft onderzocht of [appellant] aan zijn gezamenlijke schuldeisers een akkoord als bedoeld in artikel 138 faillissementswet (Fw) zou kunnen aanbieden, maar dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.6. De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden zal laten ontstaan. Daarbij acht de rechtbank redengevend dat verzoeker heeft verklaard dat hij medicinale cannabis gebruikt en de kosten daarvan niet worden vergoed. Verzoeker ontvangt een Wajong-uitkering en die uitkering is naar eigen zeggen onvoldoende om de kosten te voldoen. Uit hetgeen verzoeker heeft verklaard volgt derhalve dat er geen evenwicht is tussen inkomsten en uitgaven, hetgeen ertoe zal leiden dat er nieuwe schulden zullen ontstaan. Daarbij komt dat verzoeker heeft aangegeven dat het voor hem noodzakelijk is dat hij het gebruik van de medicinale cannabis voortzet, welke stelling hij niet met enige stukken heeft onderbouwd. Evenmin heeft verzoeker verklaard dat hij heeft onderzocht of er andere vergelijkbare medicijnen beschikbaar zijn die wel door de zorgverzekeraar worden vergoed.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft volgens [appellant] miskend dat hij geen kosten hoeft te maken om aan cannabis te komen. Hij gebruikt medicinale cannabis. De zorgverzekeraar vergoedt deze medicinale cannabis niet. Om die reden heeft [appellant] toestemming van de gemeente Tilburg om zelf cannabis te kweken (maximaal vijf planten). Van de stichting heeft hij vijf stekken mogen kopen (prijs € 5 per vijf) om zelf cannabis te kweken. Ook heeft de stichting aan hem geleerd om zelf stekken te kunnen afsplitsen van zijn bestaande planten en zo zelf nieuwe plantjes op te kweken. Dus om te voorkomen dat [appellant] om financiële redenen geen medicinale wiet zou kunnen verkrijgen kweekt hij met toestemming van de gemeente Tilburg zelf en heeft hij dus gratis medicinale wiet tot zijn beschikking.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt meer schulden te hebben dan uit het door de curator in het kader van zijn faillissement opgestelde schuldenoverzicht blijkt. Er zijn volgens [appellant] nog oude schulden die onder meer kort na zijn detentie in het voorjaar van 2012 zouden zijn ontstaan. Ook zou er nog een grotere schuld bij het CJIB zijn; volgens [appellant] waren hier bij de toelatingszitting ook stukken van voorhanden. Hij betreurt dat dat thans in hoger beroep niet het geval blijkt. [appellant] heeft deze stukken echter recent van de rechtbank retour ontvangen, dus hij zou een en ander nog wel op een later tijdstip kunnen overleggen. Bij die stukken zitten ook de nodige bescheiden met betrekking tot zijn medische situatie. [appellant] had aangenomen dat deze stukken er in hoger beroep ook “automatisch” zouden zijn.
3.6.
Bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep heeft de curator aangegeven dat niet alle schuldeisers zoals deze door [appellant] aan hem waren gemeld hun schuld ook daadwerkelijk bij hem hebben aangemeld. Dit verklaart de discrepantie tussen het op basis van de mededelingen van [appellant] zelf opgestelde schuldenoverzicht dat als productie 1 bij de brief van de curator aan de rechtbank van 1 mei 2017 is gevoegd en het door de curator op 25 juli 2017 op basis van de aangemelde schulden opgestelde crediteurenoverzicht. De curator erkent desgevraagd dat aan de door [appellant] gemelde schuldeisers die geen vordering hebben ingediend ook niet in het kader van het minnelijk traject door hem zijn aangeschreven. De curator is evenwel bereid zulks alsnog te doen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Op grond van zowel de inhoud van de processtukken als hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] alsmede de curator naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw en in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak een weloverwogen beslissing kunnen te nemen. Het hof overweegt in dat verband dat, gelet op de discrepantie tussen het op basis van de mededelingen van [appellant] zelf opgestelde schuldenoverzicht dat als productie 1 bij de brief van de curator aan de rechtbank van 1 mei 2017 is gevoegd en het door de curator op 25 juli 2017 op basis van de aangemelde schulden opgestelde crediteurenoverzicht, vooralsnog onvoldoende vast is komen te staan wat op dit moment de exacte schuldenpositie van [appellant] is. Daarbij komt dat indien er, zoals [appellant] stelt, inderdaad nog schuldeisers zijn die hun vordering in het kader van het faillissement van [appellant] (nog) niet bij de curator hebben aangemeld, deze schuldeisers evenmin zullen zijn betrokken bij het door de curator gestelde onderzoek naar de mogelijkheid van een akkoord als bedoeld in artikel 138 Fw. Voorts beschikt het hof niet over bescheiden waaruit de actuele medische situatie van [appellant] , en daaraan gekoppeld zijn mate van arbeidsgeschiktheid, genoegzaam kan worden vastgesteld. Tot slot beschikt het hof niet over een detentieverklaring met betrekking tot de detentie van [appellant] in 2012 en over een specificatie van de schuld aan het CJIB, zodat het hof niet kan vaststellen of deze schuld al dan niet (geheel) moet worden beschouwd als een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan.
3.7.3.
Het hof stelt [appellant] derhalve in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, alsnog een detentieverklaring, een specificatie van zijn schuld aan het CJIB alsmede bescheiden waaruit de aard en ernst van zijn medische situatie alsmede zijn daaraan gekoppelde mate van arbeids(on)geschiktheid kan worden herleid te overleggen. Daarnaast draagt het hof de curator op om, eveneens uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, de schuldeisers zoals deze door [appellant] aan hem kenbaar zijn gemaakt en voor zover zij hun schuld nog niet bij hem hebben aangemeld te benaderen teneinde het (nog immer) bestaan van de door [appellant] gestelde schuld te verifiëren en, indien van toepassing, de aard, omvang en (gedateerde) ontstaansgeschiedenis hiervan in kaart te brengen, alsmede deze schuldeisers in het kader van het minnelijk traject alsnog een aanbod te doen. [appellant] wordt opgeroepen om de curator hierbij behulpzaam te zijn, met name door de curator zo nodig nadere gegevens te verstrekken over zijn schuldeisers.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.7.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 19 oktober 2017, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.