ECLI:NL:GHSHE:2017:3843

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
200.160.350_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake aanneming van werk en bewijswaardering van offerte en werkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de aanneming van werk. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.H.G.M. Kerckhoffs, heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 3 mei 2016, waarin het hof de appellant had toegelaten te bewijzen dat er overeenstemming was bereikt over de offerte en de werkzaamheden die verricht zouden worden. De appellant heeft echter afgezien van bewijslevering en stelde dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht en dat de prijs redelijk is. De geïntimeerde betwistte dit en voerde aan dat het bewijs niet was geleverd.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet is geslaagd in het bewijs en dat de vorderingen van de appellant moeten worden afgewezen, met uitzondering van een erkend bedrag van € 4.591,90 en € 9.925,--. Het hof heeft ook geoordeeld dat er onduidelijkheid was over de btw-berekening in de facturen, maar heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de geïntimeerde een bedrag van € 14.516,90 verschuldigd is, inclusief btw. Na betaling van een deel door de geïntimeerde resteert er een vordering van € 2.069,15.

De appellant heeft wettelijke rente gevorderd vanaf verschillende data, maar het hof heeft deze toegewezen vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg, 18 februari 2014. Ook de vordering van de appellant voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er kosten zijn gemaakt buiten de proceskosten. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, aangezien beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beslissing vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.160.350/01
arrest van 5 september 2017
in de zaak van
[appellant] , hodn [Montage en Afbouw] Montage en Afbouw,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg LB,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 mei 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 2813737 CV EXPL 14-1973 gewezen vonnis van 30 juli 2014.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 mei 2016;
  • de memorie na niet gehouden enquête van [appellant] , tevens vermindering van eis;
  • de antwoordmemorie van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten te bewijzen dat partijen op of omstreeks 5 september 2013 overeenstemming hebben bereikt over zowel de offerte (productie 3 bij inleidende dagvaarding) als over het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inleidende dagvaarding).
9.2.
[appellant] heeft afgezien van bewijslevering en kort gezegd aangevoerd dat zijn vordering dient te worden toegewezen omdat voldoende vaststaat dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht, dat alsdan een redelijke prijs verschuldigd is en dat de gefactureerde prijs een redelijke prijs is.
9.3.
[geïntimeerde] voert aan dat het door het hof opgedragen bewijs niet is geleverd is. Voorts hebben partijen bij de memories na het tussenarrest nog gedebatteerd over enige andere geschilpunten. Die komen, voor zover relevant, hierna aan de orde.
9.4.
[appellant] heeft afgezien van bewijslevering. Hij is derhalve niet geslaagd in het opgedragen bewijs. Onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in het tussenarrest onder r.o. 6.9. en 6.10 moet derhalve worden vastgesteld dat de vorderingen uit hoofde van overeengekomen of verricht meerwerk naast de door [geïntimeerde] in beginsel erkende bedragen ad € 4.591,90 en € 9.925,-- moeten worden afgewezen.
9.5.
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat op deze vordering van [appellant] nog een aantal posten in mindering strekken.
9.6.
In het tussenarrest heeft het hof reeds beslist dat de posten ad € 1.095,-- (ivm scheuren) en € 385,-- en € 640,-- niet in mindering strekken op de vordering van [appellant] (zie r.o. 6.12 en 6.13). Ook een verrekenpost ad €75,-- voor kitwerkzaamheden zal het hof als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
9.7.
[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat op het bedrag ad € 9.925,-- nog in mindering strekt een post van € 2.357,26 omdat die werkzaamheden reeds waren inbegrepen in de post
Vergroten keuken.Dat bedrag is weliswaar onderdeel van de later verzonden factuur op basis van meerwerk, maar maakt geen onderdeel uit van de offerte. Het maakt -kort gezegd- geen onderdeel uit van het toe te wijzen deel van de vordering van [appellant] , zodat het daarop ook niet in mindering hoeft te worden gebracht.
9.8.
Als voorlopig uitgangspunt heeft derhalve te gelden dat [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst van aanneming in beginsel € 14.516,90 verschuldigd is.
9.9.
Het hof heeft in r.o. 6.15 van het tussenarrest aan de orde gesteld dat bij diverse posten ten onrechte is vermeld dat sprake is van bedragen exclusief btw.
Op grond daarvan heeft het hof overwogen er vooralsnog vanuit te gaan dat die foutieve berekeningswijze is toegepast bij alle posten in het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagvaarding) en in de offerte waarbij in de omschrijving een aantal en/of een stuksprijs is genoemd. [appellant] is desgevraagd in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. [appellant] heeft daarop enkel aangevoerd dat hij zich vergist heeft en hij stelt een aftrek voor van € 300,--.
Nu [appellant] ondanks een daartoe strekkend verzoek van het hof om uitleg op geen enkele wijze inzichtelijk maakt dat sprake is van bedragen exclusief btw, zal het hof uitgaan van een totaal bedrag ad € 14.516,90 (inclusief btw).
9.10.
[geïntimeerde] heeft hierop € 12.447,75 in mindering betaald, zodat een restantvordering van € 2.069,15 resteert. Dit bedrag ligt voor toewijzing gereed.
9.11.
[appellant] vordert wettelijke rente met ingang van primair 8 dagen na factuurdatum (het hof gaat ervan uit dat daarmee de factuur van 12 september 2013 is bedoeld), subsidiair vanaf de dag dat het verzuim volgens [appellant] is ingetreden zijnde 7 december 2013, meer subsidiair met ingang van de dag van dagvaarding in eerste aanleg (18 februari 2014). [geïntimeerde] voert verweer.
Het hof zal de wettelijke rente over de hoofdsom toewijzen met ingang van 18 februari 2014 (datum dagvaarding eerste aanleg). [appellant] heeft de grondslag voor een eerdere ingangsdatum onvoldoende onderbouwd.
9.12.
[appellant] vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 549,98 excl btw (op basis van 1 uur bespreking, ½ uur studie documenten, ½ uur diverse brieven tegen een uurtarief van € 257,-- exclusief 7% kantoorkosten). [geïntimeerde] voert als verweer dat er geen kosten zijn gemaakt voor andere verrichtingen dan die waarin de te liquideren proceskosten voorzien. Hierop heeft [appellant] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gereageerd. Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen aangezien niet is gebleken van andere werkzaamheden dan die welke begrepen zijn in een eventuele proceskostenveroordeling.
9.13.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beslissing wordt vernietigd. Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren aangezien beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld.

10.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 2.069,15 aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2014;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M. van Ham en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 september 2017.
griffier rolraadsheer