4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. De door [geïntimeerde] opgestelde “Opdrachtbevestiging samenstellingsopdracht” van 24 maart 2009 is op 27 juli 2009 door [appellante] ondertekend en aan [geïntimeerde] geretourneerd (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg). De overeenkomst houdt onder meer in, voor zover hier van belang:
“(…)
Naast de samenstelling van de jaarrekening zullen wij voor u onder andere nog de volgende werkzaamheden verrichten:
het verzorgen van de fiscale aangiften;
de behandeling van verzoek- en bezwaarschriften betreffende fiscale aangelegenheden;
het inboeken van de administratie.
Op uw afzonderlijk verzoek zullen wij onderstaande werkzaamheden voor u verrichten:
advisering over de administratieve systemen;
advisering over economische, organisatorische en fiscale aangelegenheden;
voeren van fiscale procedures. (…)”.
De als bijlage 2 bij deze “Opdrachtbevestiging samenstellingsopdracht” gevoegde algemene voorwaarden houden in, voor zover van belang:
“(…)
Artikel 11. Aansprakelijkheid en verwaringen
1. Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor schade van Opdrachtgever die ontstaan doordat Opdrachtgever aan Opdrachtnemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
2. Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor enige gevolgschade, bedrijfsschade of indirecte schade die het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet deugdelijk presteren door Opdrachtnemer.
3. Opdrachtnemer is jegens Opdrachtgever uitsluitend aansprakelijk voor schade die het rechtstreeks gevolg is van een (samenhangende serie van) toerekenbare tekortkoming(en) in de uitvoering van de Opdracht. Deze aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat volgens de aansprakelijkheidsverzekeraar van Opdrachtnemer voor het betreffende geval wordt uitgekeerd, (…)
4. Indien, om welke reden dan ook, de aansprakelijkheidsverzekeraar niet tot uitkering overgaat, is de aansprakelijkheid van Opdrachtnemer beperkt tot het bedrag van het voor de uitvoering van de Opdracht in rekening gebrachte honorarium. (…)”
b. [appellante] heeft in de periode 2006-2011 managementwerkzaamheden verricht voor [bedrijf] (hierna [bedrijf] ). Deze werkzaamheden zijn bij factuur van 31 januari 2008 in rekening gebracht voor € 75.000,- te vermeerderen met € 14.250,- omzetbelasting. [appellante] heeft verder voor overig voor [bedrijf] verrichte werkzaamheden bij factuur van 28 maart 2008 € 5.000,- in rekening gebracht, te vermeerderen met € 950,- omzetbelasting. De bedragen zijn niet door [bedrijf] betaald. [appellante] heeft de betreffende btw, in totaal € 15.200,- aan de fiscus afgedragen.
c. De creditnota van 28 april 2010 van [appellante] aan [bedrijf] (productie 4 bij conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Creditnota
(…)
Factuurdatum: 28-4-2010
Datum Omschrijving Aantal Prijs Bedrag
15-apr Managementvergoeding 1 € 75.000,00 € 75.000,00
Totaal exclusief BTW € 75.000,00
BTW 0.00% € 14.250,00
Totaal inclusief BTW € 89.250,00
(…)”.
d. Een tweede creditnota van 28 april 2010 van [appellante] aan [bedrijf] (productie 5 bij conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Creditnota
(…)
Factuurdatum: 28-4-2010
Datum Omschrijving Aantal Prijs Bedrag
15-apr Managementvergoeding 1 € 5.000,00 € 5.000,00
Totaal exclusief BTW € 5.000,00
BTW 19% € 950,00
Totaal inclusief BTW € 5.950,00
(…)”.
e. Bij het stuk “Suppletie Omzetbelasting” (productie 6 bij conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie), gedateerd op 23 augustus 2010, dient [appellante] een correctie in op eerder ingediende aangiften (hierna: het suppletieverzoek). Het stuk vermeldt dat de suppletie betrekking heeft op de aangifte over het tweede kwartaal 2010, dat het bedrag waarover de omzetbelasting wordt berekend € 77.000 bedraagt en de omzetbelasting - € 14.630 is. Het terug te vragen bedrag is € 15.200,-. Het suppletieverzoek is bij brief van 31 januari 2011 (productie 12 akte overleggen stukken) door [appellante] aan de Belastingdienst gestuurd. De brief van 31 januari 2011 is in concept opgesteld door [geïntimeerde] (nr. 6 antwoordakte [geïntimeerde] d.d. 9 april 2015).
f. Op 18 november 2010 is aan [bedrijf] voorlopige surseance verleend. Op 10 december 2010 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
g. De brief van 10 augustus 2011 van [geïntimeerde] aan de belastingdienst (productie 7 conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Onderwerp
Suppletieaangifte 2010 (…)
Zoals reeds eerder aan de belastingdienst uitgelegd is de correctie voornamelijk gelegen in het feit dat in 2006 gedeclareerde managementfee in 2010 is gecrediteerd aangezien de opdrachtgever [bedrijf] B.V. wegens liquiditeitsproblemen niet in staat was om te betalen. (…)”.
h. De brief van 13 oktober 2011 van [geïntimeerde] aan de belastingdienst (productie 8 conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Onderwerp
Verzoek om teruggaaf omzetbelasting over 2008 ad € 15.200 t.n.v. (…) [appellante] (…)
Wij verzoeken u om teruggaaf omzetbelasting over 2008 ad € 15.200,- op grond van artikel 29, lid 1, onderdeel b van de Wet op de omzetbelasting (…)”.
i. Bij brief van 13 februari 2013 (productie 11 bij conclusie van antwoord, alsmede conclusie van eis in reconventie) deelt de belastingdienst [geïntimeerde] mee, voor zover van belang:
“(…)
Op 14 oktober 2011 ontving ik uw verzoek om teruggaaf, gedagtekend 13 oktober 2011, over de periode 2008 ten bedrage van € 15.200,-. Uw verzoek is ingediend namens cliënt (…) [appellante] (…).
Ik wil u er op wijzen dat uw cliënt op 1 februari 2011 zelf een verzoek om teruggaaf heeft ingediend over het 2e kwartaal 2010. Daarbij werd verzocht om een teruggaaf tot een bedrag van € 15.200,- vanwege liquiditeitsproblemen bij de opdrachtgever. Dit verzoek om teruggaaf is op 14 mei 2011 door mij afgewezen. (…) Uw cliënt heeft verzocht om een teruggaaf gebaseerd op artikel 29, lid 1, letter a Wet OB.
Uw brief van 13 oktober 2012 is echter gebaseerd op artikel 29, lid 1, letter b Wet OB.
(…)
Beslissing op uw verzoek
Ik kom niet aan uw verzoek tegemoet. (…) “.
j. [geïntimeerde] heeft negen, tussen 17 oktober 2010 en 27 januari 2014 gedateerde facturen aan [appellante] gestuurd voor door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden voor in totaal € 12.629,82. De facturen zijn niet betaald.
4.2.1[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
A. de hoofdsom van € 12.629,82;
B. de (wettelijke handels)rente zijnde 8,25% per jaar over de hoofdsom vanaf 14 dagen na de factuurdata tot aan de dag der algehele voldoening;
C. de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.262,98, subsidiair de kosten op grond van art. 6:96 BW (conform de WIK en het besluit normering incassokosten);
D. de kosten van het geding, waaronder salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente, thans zijnde 8,25% vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis.
4.2.2[appellante] heeft in reconventie gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 18.257,60 (€ 15.200,- misgelopen btw-teruggave, € 1.286,54 onnodige werkzaamheden, € 939,87 buitengerechtelijke kosten en € 831,19 rente vanaf 5 februari 2014) tegen behoorlijk bewijs van kwijting met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
4.2.3De kantonrechter heeft het gevorderde in conventie toegewezen, met dien verstande dat de incassokosten zijn gematigd tot € 1.090,57. De vordering in reconventie is afgewezen omdat, samengevat, niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten omtrent de gang van zaken betrekking hebbende op de btw-teruggave. [appellante] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in conventie en reconventie en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.