In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellante. De appellante had verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de appellante niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 143.657,48, waaronder aanzienlijke belastingschulden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich in die periode voldoende heeft ingespannen om haar schulden te voldoen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellante niet ter zitting in hoger beroep is verschenen, wat haar kansen op een succesvolle toelating verder heeft geschaad. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, met de toevoeging dat de appellante niet heeft aangetoond dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal kunnen nakomen.