ECLI:NL:GHSHE:2017:3787

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
200.207.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderschapsplan en zorgregeling na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 november 2016. De moeder verzocht om vernietiging van de beschikking en om een wijziging van het ouderschapsplan en de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2012. De vader, die ook in hoger beroep ging, verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen en om een weekendregeling met de moeder vast te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2017 werd duidelijk dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over de opvoeding van hun kind. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde om een ouderschapsreorganisatietraject te starten, waarbij het belang van het kind centraal staat. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot 28 februari 2018, zodat de ouders de kans krijgen om deel te nemen aan het traject. Het hof verzoekt de ouders om het hof en de raad tijdig te informeren over de voortgang van het traject.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 augustus 2017
Zaaknummer: 200.207.995/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/310056 / FA RK 16-3493
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. N.G.A. Lafeber, thans mr. P.A. Schippers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 januari 2017, heeft de moeder verzocht – uitvoerbaar bij voorraad – voormelde beschikking te vernietigen voor zover de grieven daartegen zijn gericht en alsnog rechtdoende:
Primair:
De (inleidende) verzoeken onder sub 1, 2 en 3 van de moeder alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat de moeder haar verzoek onder sub 2 en 3 wijzigt.
De moeder verzoekt derhalve thans primair:
1. te bepalen dat de inhoud van het als productie 1 overgelegde ouderschapsplan d.d. 22 februari 2016, dat partijen met elkaar hebben gesloten en dat in kopie aan de te geven beschikking zal worden gehecht, moet worden beschouwd in de beschikking te zijn opgenomen;
2. in aanvulling op (c.q. ter vervanging van enkele bepalingen in) het ouderschapsplan van 22 februari 2016 een regeling tussen partijen vast te stellen zoals nader uitgewerkt in productie 1 bij het beroepschrift en deze regeling/productie aan de in dezen te geven beschikking te hechten;
3. doch alvorens daarover (sub 1 en 2) te beslissen de zaak pro forma aan te houden en partijen al dan niet in het kader van mediation naast rechtspraak primair te verwijzen naar een mediator of andersoortige begeleiding c.q. hulpverlening dan wel in het geval de vader zijn medewerking daaraan niet wenst te verlenen subsidiair een onderzoek te gelasten door de raad.
Subsidiair:
Indien en voor zover het hof het verzoek van de moeder onder sub 3 afwijst, trekt de moeder haar verzoeken onder sub 1 en 2 in en verzoekt zij het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
4. te bepalen dat de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft;
5. het ouderschapsplan d.d. 22 februari 2016 op het onderdeel van de overeengekomen zorgregeling te wijzigen zodat tussen de vader en [minderjarige] een contactregeling zal gelden waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag (schooltijd) t/m dinsdagochtend (schooltijd) bij de vader verblijft, alsmede in de andere week van maandagmiddag (schooltijd) t/m dinsdagochtend (schooltijd) en de vakanties bij helfte worden verdeeld conform het schema zoals neergelegd in productie 1 bij onderhavig verzoekschrift, dan wel een regeling die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2017, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking op die punten te bekrachtigen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht:
1. voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij de door de vader in eerste aanleg gedane zelfstandige verzoeken onder sub 1 en 2 zijn afgewezen en die verzoeken alsnog toe te wijzen.
Bij wege van aanvullend c.q. gewijzigd tegenverzoek verzoekt de vader het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,:
2. nietig te verklaren de bepaling in paragraaf 2.1 van het ouderschapsplan van 22 juni 2016 dat [minderjarige] hoofdverblijf bij beide ouders heeft;
3. te verklaren voor recht dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader berust, dan wel de tussen partijen gesloten regeling in paragraaf 2.1 van het ouderschapsplan te wijzigen in dat [minderjarige] het hoofdverblijf zal hebben bij de vader, dan wel te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader zal hebben;
4. te bepalen dat [minderjarige] bij de moeder verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
(subsidiair: de verzoeken onder sub 3 en sub 4 aan te houden tot een nader advies en onderzoek door de raad naar het hoofdverblijf en de zorgregeling.)
5. te bepalen dat [minderjarige] in de oneven jaren de tweede helft van alle vakanties van twee of meer weken bij de moeder verblijft en in de even jaren omgekeerd, alsmede te bepalen dat de vakanties van één week bij helfte worden verdeeld al naar gelang het verloop van de weekendregeling;
6. de vader vervangende toestemming te verlenen [minderjarige] in te schrijven bij de huisarts van de vader, dan wel een andere huisarts die gevestigd is in het postcodegebied van de vader.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 2 mei 2017, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken af te wijzen als ongegrond en onbewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ruijs-Kreté;
  • de vader, bijgestaan door mr. Lafeber;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 oktober 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 februari 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 juli 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 27 juli 2017.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben tot medio/eind 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.1.1.
Uit de relatie van de moeder en haar nieuwe partner is voorts op [geboortedatum zoon] 2016 een zoon geboren, [zoon] .
3.2.
Op 18 maart 2015 hebben partijen een door hen gezamenlijk opgesteld ouderschapsplan ondertekend. Dit ouderschapsplan bevindt zich niet bij de stukken.
3.3.
Op 22 februari 2016 hebben partijen een gewijzigd ouderschapsplan ondertekend waarin onder meer een nadere zorgregeling is neergelegd.
De zorgregeling houdt – kort weergegeven – in dat [minderjarige] op maandag en dinsdag bij de moeder verblijft, op woensdag en donderdag bij de vader en voorts wisselend de weekeinden, inclusief de vrijdag bij de moeder respectievelijk de vader. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen bij helfte verdeeld.
3.4.
In augustus 2016 hebben partijen de zorgregeling in onderling overleg gewijzigd aldus, dat thans een week op-week af regeling geldt, waarbij [minderjarige] de even weken bij de moeder doorbrengt en de oneven weken bij de vader doorbrengt en waarbij het wisselmoment op maandagochtend om 08.30 uur plaatsvindt.
3.5.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank:
  • de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek betreffende het vastleggen van een nadere regeling;
  • de verzoeken van de moeder voor het overige afgewezen;
  • de zelfstandige verzoeken van de vader afgewezen;
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De grieven van de ouders hebben betrekking op – zakelijk weergegeven – :
  • mediation, dan wel onderzoek;
  • (de afspraken in) het ouderschapsplan;
  • het hoofdverblijf van [minderjarige] ;
  • de zorgregeling;
  • de huisarts van [minderjarige] .
De ouders hebben in hoger beroep het volgende aangevoerd.
3.7.
De moeder realiseert zich dat de medewerking van beide partijen vereist is voor een mediationtraject. De moeder is echter van mening dat het noodzakelijk is om de wijze waarop partijen thans communiceren en invulling geven aan hun ouderrelatie te verbeteren. De vader strijdt met de moeder op ex-partnerniveau. De moeder is veranderd en haar leven heeft zich gestabiliseerd. [minderjarige] is de dupe van het feit dat partijen niet met elkaar kunnen overleggen. Als de vader niet wenst mee te werken aan mediation, verzoekt de moeder het hof een ouderschapsonderzoek te gelasten, dan wel een raadsonderzoek.
De moeder wenst aanhechting van het ouderschapsplan d.d. 22 februari 2016 aan de in dezen te geven beschikking, aangezien de vader zich niet aan de daarin opgenomen afspraken houdt, zoals de afspraken met betrekking tot de zwemles en het kindgebonden budget.
Het ouderschapsplan is op onderdelen onvoldoende duidelijk, zodat partijen over die punten steeds in discussie geraken. De moeder heeft daarom een aanvullend ouderschapsplan opgesteld, houdende een invulling van de vakantieregeling, informatie-uitwisseling en te nemen medische beslissingen.
Indien en voor zover de vader deelname aan een mediationtraject blijft weigeren en het hof geen onderzoek gelast, verzoekt de moeder het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen en een weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, aangezien dan de basis voor een co-ouderschapsregeling ontbreekt.
3.8.
De vader is van mening dat de moeder enkel mediation afdwingt en eist omdat zij de nieuwe partner van de vader buiten spel wil zetten. Het grootste probleem in de huidige situatie is volgens de vader niet de gebrekkige communicatie tussen partijen. Dat loopt zoals het loopt. Het grootste probleem is volgens de vader de zorgelijke situatie bij de moeder, als gevolg van haar persoonlijke problematiek (emotie regulatiestoornis c.q. borderline en hechtingstoornis) en relatieproblematiek. Meerdere crisissituaties hebben zich voorgedaan, waarbij de moeder niet in staat was voor [minderjarige] te zorgen. De thuissituatie bij de moeder is aan vele veranderingen onderhevig geweest. Ook de huidige situatie is onrustig en gespannen. [minderjarige] vertoont bovendien persisterend lieg- en manipulatief gedag. De vader ziet niet in welke onderzoeksvragen gesteld zouden kunnen worden in het kader van een ouderschaps- dan wel raadsonderzoek.
De vader ziet voorts niet in waarom het ouderschapsplan aan de beschikking zou moeten worden gehecht. De ouders zijn nog in overleg over de zwemlessen (en andere sporten). Zij gaan hier samen uitkomen. De vader stelt voorts dat hij zich houdt aan de afspraken omtrent het kgb. Als de afspraken (in onderling overleg) wijzigen, hoeft het ouderschapsplan alleen maar aangepast te worden.
De vader kan zich niet vinden in de door de moeder voorgestelde vakantieverdeling, zodat deze niet kan worden gehecht aan de beschikking.
De vader stelt dat hetgeen de moeder tot nu toe heeft aangevoerd, geen wijziging van de contactregeling (het co-ouderschap) tot gevolg kan hebben, nu het gaat over andere zaken in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Bovendien is het voorwaardelijke verzoek van de moeder tegenstrijdig met haar verzoek tot nakoming van het ouderschapsplan. De moeder motiveert ook niet waarom de vader zou moeten inleveren op de zorgtijd, temeer nu er zorgen zijn over het verblijf van [minderjarige] bij de moeder.
In incidenteel appel voert de vader aan dat in het ouderschapsplan is opgenomen dat [minderjarige] het hoofdverblijf heeft bij beide ouders en ingeschreven staat bij de vader. Hiermee hebben zij tot uitdrukking willen brengen dat sprake is van een co-ouderschapsregeling en dat de ouders de kosten van [minderjarige] delen. Op grond van de wet kan een kind echter slechts één hoofdverblijfplaats hebben. [minderjarige] is bij de vader ingeschreven vanwege de crisis bij de moeder. De vader wil er in juridische zin voor [minderjarige] zijn, mocht de moeder een terugval ervaren. Nu [minderjarige] bij de vader staat ingeschreven en zijn sociale leven zich rondom de woonplaats van de vader centreert, is het wenselijk dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader krijgt.
De vader verzoekt voorts een einde te maken aan de co-ouderschapsregeling en een weekendregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen. [minderjarige] heeft last van de instabiele situatie bij de moeder. De vader wil het gedrag van [minderjarige] beter kunnen monitoren en corrigeren.
De vader acht het problematisch dat [minderjarige] dezelfde huisarts heeft als de moeder, die in [plaats] praktijk houdt. De huisarts weigert informatie over [minderjarige] te verstrekken, ondanks het feit dat de vader mede met het gezag over [minderjarige] is belast.
[minderjarige] is bovendien ingeschreven op de zorgpolis van de vader. Voorts dient men in beginsel een huisarts te hebben in het eigen postcodegebied, in verband met noodgevallen.
3.9.
De moeder stelt in incidenteel appel dat de term hoofdverblijf in het ouderschapsplan verwijst naar de (gelijke) verzorging door beide ouders. Voor inschrijving op het adres van de vader is gekozen omdat de vader in de gezamenlijke woning is blijven wonen en er een fiscaal belang was bij inschrijving van [minderjarige] op dat adres. De crisis waar de vader naar verwijst, heeft zich na het opstellen van het gewijzigde ouderschapsplan voorgedaan.
De moeder betwist dat de vader tijdens de relatie en ook thans een grotere verantwoordelijkheidsrol heeft (gehad). Dat [minderjarige] naar school gaat in de omgeving van de woonplaats van de vader doet daar niet aan af. De vader heeft geen gronden aangevoerd die zouden moeten leiden tot nietigverklaring van de passage in het ouderschapsplan betreffende het hoofdverblijf. Er heeft zich geen wijziging van omstandigheden voorgedaan sinds het maken van de afspraken die zijn opgenomen in het ouderschapsplan. De problematiek van de moeder was toen al bekend.
De moeder is van mening dat niet het gedrag van [minderjarige] , maar het gedrag van de ouders aanpassing behoeft. Wanneer de conflicten tussen ouders voortduren is het geen verrassing dat een kind na de overdrachtsmomenten (op zijn manier) een reactie laat zien. Van ruzies of crisis in het gezin van de moeder is geen sprake meer. Het kan zijn dat [minderjarige] in zijn loyaliteit richting de vader een wenselijk antwoord geeft. Het gedrag dat [minderjarige] bij de moeder laat zien past bij zijn leeftijd. De door de vader voorgestelde regeling, acht de moeder niet in het belang van [minderjarige] .
De moeder stelt dat de reistijd van de woonplaats van de vader naar de huisarts van [minderjarige] vijftien minuten en van haar woonplaats naar de huisarts twaalf minuten bedraagt. De keuze voor een bepaalde huisarts ligt echter bij de (ouders van) de patiënt. De huisarts kent het gezin (en [minderjarige] derhalve) al jaren. Dat [minderjarige] is ingeschreven op de zorgpolis van de vader is niet van belang. De vader heeft recht op informatie van de huisarts nu hij mede met het gezag over [minderjarige] is belast. De moeder betwist dat zij de huisarts heeft verboden medische informatie over [minderjarige] aan de vader te verstrekken.
3.10.
Ter zitting van het hof op 8 augustus 2017 is gesproken over de invulling van de contactregeling en de problemen binnen het gezamenlijk ouderschap.
3.11.
De raad heeft vervolgens het volgende naar voren gebracht.
De ouders hebben verschillende behoeften ten aanzien van de invulling van het ouderschap en met name de wijze waarop zij daarin met elkaar willen om gaan. [minderjarige] kan op den duur last van krijgen van de spanning die daardoor tussen de ouders bestaat. Om die reden dienen de ouders het gezamenlijk overleg vorm te geven op een manier waarop zij er beiden achter kunnen staan. Het advies van Veilig Thuis is dat de ouders met elkaar in gesprek gaan. De raad ziet geen redenen om dat niet te doen. Aan de hand van een concreet voorbeeld kunnen de ouders leren hoe zij onenigheid kunnen oplossen en hoe en op welke momenten zij water bij de wijn kunnen c.q. moeten doen. De ouders zouden een kwestie als zwemles moeten kunnen oplossen. Als zij daar al niet in slagen, zou je iedere week wel iets aan een rechter kunnen voorleggen.
3.12.
Het hof heeft de ouders gevraagd of zij bereid zijn een verwijzing naar een traject van ouderschapsreorganisatie te accepteren indien het hof zou oordelen dat dit nodig is.
Beide ouders hebben verklaard daartoe bereid te zijn en verklaard – indien het hof daartoe overgaat – de voorkeur te geven aan een verwijzing naar [centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie] .
De ouders hebben voorts verklaard ermee te kunnen instemmen dat iedere beslissing van het hof op de verzoeken van de ouders in hoger beroep pro forma wordt aangehouden.
Nu het hof een dergelijk ouderschapsreorganisatietraject in het belang van [minderjarige] , en dus ten behoeve van hem, aangewezen acht, zal het hof daartoe overgaan en de behandeling van de zaak pro forma aanhouden.
De module die [centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie] aanbiedt heeft de naam “Van vechtscheiding naar ouderschapsovereenkomst”. In deze module staat (het belang van) het kind centraal. Voor deelname dient het kind te worden aangemeld, waarvoor een verwijzing nodig is van (bijvoorbeeld) het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het hof zal derhalve de ouders opdragen om contact op te nemen het Centrum voor Jeugd en Gezin ten behoeve van een verwijzing naar [centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie] voor aanmelding van [minderjarige] voor bovengenoemde module.
Het hof verzoekt de ouders het hof en de raad tijdig vóór de hiervoor genoemde pro forma datum te informeren over het verloop/de uitkomst van het traject. Het hof merkt hierbij op dat de behandeling vooralsnog met zes maanden zal worden aangehouden, en, als er meer tijd nodig is voor het traject, de zaak voor langere periode zal kunnen worden aangehouden.
Op grond van al het voorgaande beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
draagt de ouders op om contact op te nemen het Centrum voor Jeugd en Gezin ten behoeve van een verwijzing naar [centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie] voor aanmelding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , voor de module “Van vechtscheiding naar ouderschapsovereenkomst”;
verzoekt de ouders tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof te informeren over het verloop/de uitkomst van het traject, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van die (schriftelijke) informatie aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 28 februari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en C.N.M. Antens en is op 31 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.