ECLI:NL:GHSHE:2017:3763

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.189.003_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van de wettelijke gemeenschap van goederen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na echtscheiding. Partijen zijn op 2 december 1988 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen en hebben op 20 maart 2014 de rechtbank Rotterdam verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De echtscheiding werd op 22 april 2014 uitgesproken, met een echtscheidingsconvenant dat deel uitmaakte van de beschikking. De vrouw heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de verdeling van de huwelijksgemeenschap, met name tegen de toewijzing van een bedrag van € 14.063,-- aan de man en de uitvoering van de verdeling zoals door de man voorgesteld. Het hof heeft de feiten en de vorderingen van beide partijen beoordeeld, waarbij de vrouw onder andere vorderingen heeft gedaan met betrekking tot een depot bij de notaris, de verdeling van schulden en de waarde van inboedel en voertuigen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw gerechtigd is in het depot voor een bedrag van € 2.599,42, en de man voor een bedrag van € 519,89. Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.984,81 aan de man, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is op 29 augustus 2017 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.189.003/01
arrest van 29 augustus 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J.G.M. Daemen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 april 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 januari 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht gewezen tussen de vrouw als gedaagde en de man als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4571916 CV EXPL 15-10727)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, en voorts met producties, te weten:
- productie 1 (omcirkeld): de inleidende dagvaarding;
- productie 1 (apart voorblad): de echtscheidingsbeschikking met daaraan gehecht het echtscheidingsconvenant (een goed leesbare versie van het convenant is op verzoek van het hof tijdens het pleidooi overgelegd);
- productie 2 (apart voorblad): een brief ondertekend door de man; een aantal
e-mails en bankbescheiden;
- productie 2 tot en met productie 8 (alle omcirkeld), waarbij productie 2 het bestreden vonnis is.
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met de producties A t/m N;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met de producties 1 t/m 4;
  • het pleidooi, waarbij zijdens de vrouw een pleitnotitie is overgelegd;
  • de akte van de vrouw met de roldatum 11 juli 2017 (waarop de man, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen antwoordakte heeft genomen).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) Partijen zijn met elkaar gehuwd op 2 december 1988 in de wettelijke gemeenschap van goederen.
b) Op 20 maart 2014 hebben zij de rechtbank Rotterdam verzocht de echtscheiding uit te spreken.
c) Bij beschikking van 22 april 2014 is daarop de echtscheiding uitgesproken.
d) Voorts is daarbij bepaald dat het echtscheidingsconvenant (hierna: convenant) deel uitmaakt van die beschikking. Het convenant is ondertekend op 13 januari 2014 (het convenant zelf noemt een andere datum, maar dat is een schrijffout, aldus partijen bij het pleidooi). De inhoud van het convenant zal hierna, voor zover relevant, aan de orde komen.
e) De echtscheidingsbeschikking is op 7 mei 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
f) De woning is op 19 mei 2015 overgedragen. Van de verkoopopbrengst staat nog altijd een bedrag van € 3,119,31 in depot bij de notaris, zoals door partijen nog bevestigd tijdens het pleidooi.
3.2.
De man heeft de vrouw in rechte betrokken om tot verdeling van de huwelijksgemeenschap te komen. Hij heeft geconcludeerd de vrouw te veroordelen:
(i) tot betaling aan hem van een bedrag € 14.063,-- (het aandeel van de vrouw in de gemeenschappelijke schulden);
(ii) uitvoering te geven aan de verdeling zoals vermeld in punt 3 van de inleidende dagvaarding.
(iii) tot afgifte van “alle relevante bewijsstukken, waaronder het koopcontract en het ontvangstbewijs van de koopsom van de caravan”;
(iv) in de proceskosten.
Aan zijn vorderingen sub (i) en (ii) heeft de man de volgende berekening ten grondslag gelegd:
“30 nov 2013 flexkrediet 12599.=
30 nov prive rek [geïntimeerde] 1915,=
Totaal schuld 30 nov 14515,=
Belasting(11 mnd) geld 2013 -/- 4845,=
Schuld totaal 9670,= dit gedeeld door 2 = 4.835,=
Gas/electr nov 2013 153,= (is al gedeeld door 2)
Ziekenfonds [appellante] 140,=
Aflossing krediet 15 x 100 1500,= (vanaf mei 2014)
Teruggave autobel 40,=
Boete [geïntimeerde] -/- 80,=
Foto’s huis+funda 87,=
Te betalen 1840,= 1.840,=
Totaal 6675,=
Boete Engeland 11.078 pond gedeeld door 2 5539 pond
Dit bedrag in euro’s zal afhankelijk zijn van de dagkoers”
Het hof stelt vast dat het “Totaal” (€ 6.675,--) dat de man noemt, de som is van € 4.835,-- (de helft van de schuld die de man van de vrouw vordert) + (153+140+1.500+40 (minus 80) + 87 =) € 1.840,--.
3.3.
In eerste aanleg heeft de vrouw de vorderingen van de man “niet althans onvoldoende betwist” (rov. 2.1) en daarop heeft de kantonrechter de vorderingen van de man toegewezen.
3.4.
De vrouw heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen deze verdeling (met name dat zij nog zou moeten meedragen in de gemeenschappelijke schulden tot een bedrag van € 14.063,-- en dat zij uitvoering moet geven aan de verdeling zoals door de man voorgesteld in zijn inleidende dagvaarding). Daartoe heeft zij de volgende grieven aangevoerd (die het hof zal nummeren als hieronder aangegeven):
- Echtelijke woning (grief 1)
- ABN AMRO flexibel krediet (grief 2)
- ABN AMRO-privérekening betaalkrediet (grief 3)
- ING-rekening (grief 4)
- Belastingteruggave 2013 (grief 5)
- GAS/elektriciteit november 2013 (grief 6)
- Ziektekostenverzekering vrouw (grief 7)
- Foto’s huis / Funda / Boete [geïntimeerde] (grief 8)
- Boete Engeland (grief 9)
- Verkoopopbrengst caravan (grief 10)
- Motoren en auto’s (grief 11)
- Waardeverrekening inboedel (grief 12)
De vrouw heeft voorts een “eis in reconventie” geformuleerd, die ertoe strekt dat een depot bij de notaris van € 3,119,31 aan haar toekomt. De vordering van de vrouw moet naar het oordeel van het hof echter niet als een reconventionele eis worden aangemerkt, maar als een bezwaar tegen de verdeling dan wel een (tegen)voorstel voor verdeling. Het staat haar vrij dat te doen. Het hof zal daarom ook beslissen over het depot.
De vrouw heeft als volgt geconcludeerd:
(i) voor recht te verklaren dat aan haar kan worden uitgekeerd het zich onder de notaris bevindende depot van € 3.119,13
en voorts de man te veroordelen:
(ii) tot betaling aan haar van een bedrag van € 685,25 (bij pleidooi gecorrigeerd naar € 665,31), te vermeerderen met de wettelijke rente;
(iii) om al hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de man heeft voldaan terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(iv) in de proceskosten in beide instanties.
Zij heeft hieraan de volgende berekening ten grondslag gelegd (dv hb, tevens grieven, pt. 15):
“ De man dient aan de vrouw te voldoen:
- verrekening waarde auto’s (zie nr. 13) € 5.000,00
- verrekening waarde inboedel (zie nr. 14)
€ 800,00
Totaal € 5.800,00
De vrouw dient nog aan de man te vergoeden:
- ter zake het flexibel krediet € 3.637,37
(zie nr. 4)
- ter zake rekening ABN AMRO
€ 957,50
(zie nr. 5)
€ 4.594,87
Man dient nog aan de vrouw te betalen € 1.205,13
Als partijen nu kunnen overeenkomen dat aan de vrouw het gehele bedrag dat bij de notaris in depot staat en € 3.119,31 ontvangt, dan ontvangt zij teveel € 519,88, zijnde dit het aandeel van de man in dat depot, zodat de man feitelijk nog aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.205,13 min € 519,88 is € 685,25.”
3.5.
De man heeft in zijn “memorie van antwoord tevens eis in reconventie”:
- zijn vordering verhoogd tot € 17.959,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het bedrag is als volgt opgebouwd (mva, pt. 18):
“helft flexibel krediet 3.877,25
ABN rekening [man] 975,50
Betaalde huur etc punt 5 1.711,-
Motoren tekort 150,-
Punt 6 mej [mej.] 450,-
Punt zus [vrouw] 450,-
Gas/Electra 158,-
Ziekenfonds 70,-
Dela 118,80
Aflossing krediet vanaf juni2014
(23 x €100,-) 2.300,-
Boete Engeland 7.700,-
Totaal te betalen aan dhr. [geïntimeerde] € 17.959,=
- “aanvullend” afgifte van bankafschriften over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013 gevorderd, met bevel aan de vrouw om de helft van de saldi aan de man over te maken, onder verbeurte van een dwangsom;
- gevorderd de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties;
een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
De
vrouwheeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijzing van de man.
Het
hofziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling van de geschilpunten.
Echtelijke woning (grief 1) en vordering inzake depot
3.7.
Van de verkoopopbrengst van de woning staat nog altijd een bedrag van € 3,119,31 in depot bij de notaris. Dit bedrag komt overeen met het totaal van drie achterstallige hypotheektermijnen, die bij de notariële overdracht zijn voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning. Aldus hebben partijen verklaard ter zitting van het hof. Van die verklaringen zal het hof dan ook uitgaan.
Volgens de
vrouwkomt bij verdeling van het bedrag van € 3.119,31 bij helfte voor de vrouw uiteindelijk een groter gedeelte van de hypotheekschuld voor haar rekening dan partijen hebben afgesproken. Art. 3.4 van het convenant bepaalt namelijk dat de lasten verbonden aan de echtelijke woning per 1 december 2013 voor rekening van de man komen. Omdat de achterstallige hypotheektermijnen van steeds € 1.039,77 zagen op de maanden november 2013 (voor rekening beiden), december 2013 (voor rekening man) en januari 2014 (voor rekening man), dient de man € 2.599,42 te dragen en de vrouw € 519,88 (zodat, omgekeerd, de vrouw gerechtigd is in het depot voor € 2.599,42, en de man voor € 519,88).
Volgens de
mangaat het om een achterstand van september 2009 (die blijkt uit een brief van ABN AMRO van 12 mei 2015) en is de rest van de achterstand opgelopen in 2015, voorafgaand aan de verkoop van de woning.
Het
hofoordeelt als volgt.
Ook als het feitenrelaas van de man juist zou zijn, zou uiteindelijk een groter gedeelte van de hypotheekschuld voor rekening van de vrouw komen. Nog steeds dateert dan één achterstallige termijn van voor 1 december 2013 en twee termijnen van daarna. Dat die termijnen, anders dan de vrouw stelt, geen € 1.039,77 zouden bedragen, heeft de man niet langer weersproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is ten slotte niet duidelijk waarom van het depotbedrag nog afgaat een bedrag van € 196,-- dat de man aan gemeentebelasting heeft betaald.
De slotsom van het voorgaande is dat het hof voor recht zal verklaren dat de vrouw gerechtigd is in het depot voor een bedrag van € 2.599,42, en de man voor een bedrag € 519,89 (dit laatste bedrag is met een cent verhoogd, omdat die cent anders nog onverdeeld, namelijk in depot blijft). Tot een eventueel ontstane rentevergoeding zijn partijen naar rato van de genoemde bedragen gerechtigd. De eventuele kosten van het depot dienen zij bij helfte te dragen, omdat beide partijen belang hadden bij het depot. In zoverre slaagt de grief van de vrouw (c.q. wordt haar vordering inzake het depot toegewezen). Het hof gaat ervan uit dat de notaris het saldo in depot dienovereenkomstig aan partijen zal uitkeren.
ABN AMRO flexibel krediet, [kredietnummer] (grief 2) en Belastingteruggave 2013 (grief 5)
3.8.
Op de peildatum 30 november 2013 bedroeg deze schuld € 12.599,-- . Partijen zijn het erover eens dat zij beiden de helft van deze schuld voor hun rekening moeten nemen, te weten een bedrag van € 6.299,87.
De
vrouwvoert aan dat zij “de helft van de belastingteruggave” (ad € 2.642,50) hiervoor heeft aangewend, zodat zij nog dient af te lossen een bedrag van € 3.637,37.
De
manvoert aan dat op het krediet is afgelost met de (totale) belastingteruggave van € 5.285,-, maar dat vanwege de peildatum 30 november 2013 niet met de belastingteruggave van het hele jaar rekening mag worden gehouden, maar slechts met 11/12e deel daarvan. De gezamenlijke schuld bedraagt dan € 12.599,-- minus ([€ 5.285,--] minus [1/12e daarvan, nl. € 440,41--] =) € 4.844,51 = € 7.754,49. De vrouw moet de helft daarvan voor haar rekening nemen, te weten € 3.877,25. Dit temeer nu een redelijke uitleg van het convenant dit meebrengt. Vanaf 1 december 2013 komen de lasten van de echtelijke woning voor rekening van de man (artikel 3.4 sub b, convenant), dus ook de lusten.
Het
hofoordeelt als volgt. Ter zitting heeft de man verklaard dat de belastingteruggave zag op betaalde hypotheekrente over het jaar 2013; dit heeft de vrouw niet betwist. Een redelijke uitleg van het convenant brengt dan mee, zoals de man stelt, dat niet alleen de lasten (waarover grief 1), maar ook de lusten van de woning (hier de hypotheekrente-aftrek die ziet op de maand december 2013) voor rekening van de man zijn (is). Art. 3.9 van het convenant, dat ziet op fiscale vorderingen en schulden, doet hieraan niet af. Dit laatstgenoemde artikel ziet anders dan art. 3.4 van het convenant niet specifiek op de woning.
Het hof zal bepalen dat de vrouw, overeenkomstig haar eigen verzoek, ter zitting van dit hof nog door haar herhaald:
aan de man(onderstreping hof), dient te vergoeden een bedrag van € 3.877,25. Het hof gaat er hierbij van uit dat de man de schuld vervolgens ook feitelijk volledig voor zijn rekening blijft nemen (hij heeft zelf onweersproken gesteld dat hij maandelijks € 220,-- aflost op het flexibel krediet; ter zake die aflossingen komt hem dan niet de door hem gestelde (regres)vordering van € 100,-- op de vrouw toe).
ABN AMRO privérekening betaalkrediet, [betaalkredietnummer] (grief 3)
3.9.
Artikel 3.7 van het convenant bepaalt dat dit krediet wordt toegedeeld aan de man en dat het saldo van die rekening per 1 december 2013 gelijkelijk wordt verdeeld.
Volgens de
vrouwwas er op de peildatum, 30 november 2013, een debetsaldo van € 1.915,--, “waarin zij voor de helft verplicht is”, te weten voor € 957,50.
Ook volgens de
manwas het saldo € 1.915,- (negatief). De vrouw heeft de rekening echter bewust “in de min getrokken” en daarom vordert de man op grond van art. 1:164 BW “dit bedrag” van € 1.711,-- “terug”.
Het
hofoordeelt als volgt. De vordering van de man zal worden afgewezen. De man heeft namelijk niet aan de ter zake op hem rustende steplicht voldaan (waar het betreft de zes maanden-termijn; hoe hij op het bedrag van € 1.711,-- komt (in zijn berekening, rov. 3.5 hiervóór, omschrijft de man dit bedrag slechts nader als “Betaalde huur etc”); of dit een bedrag is dat de vrouw aan de gemeenschap moet vergoeden (of waarop hij zelf direct aanspraak maakt); en, ten slotte, waar het er om gaat of de gemeenschap door het “in de min trekken” is benadeeld als bedoeld in art. 1:164 BW).
Het hof zal bepalen dat de vrouw, overeenkomstig haar eigen verzoek, ter zitting van dit hof nog door haar herhaald:
aan de man(onderstreping hof), dient te vergoeden een bedrag van € 957,50. (Het hof gaat er hierbij van uit dat de man de schuld vervolgens ook feitelijk volledig voor zijn rekening neemt).
ING-rekening, [ING-rekening 1] en [ING-rekening 2] (grief 4)
3.10.1.
Artikel 3.7 van het convenant bepaalt dat deze rekeningen worden toegedeeld aan de man en dat de saldi van die rekeningen per 1 december 2013 gelijkelijk worden gedeeld.
ING-rekening [ING-rekening 1]
De
vrouwvoert het volgende aan. Rekening [ING-rekening 1] bestaat wel, maar was niet in gebruik en er stond ook geen saldo op.
De
manheeft afgifte van bankafschriften van deze rekening gevorderd en veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van de helft van het saldo per 1 december 2013 (mva, p. 1).
Het
hofoordeelt als volgt. Ter zitting heeft de vrouw toegezegd het hof bij akte te informeren over het saldo, door overlegging van bankafschriften of een verklaring anderszins van de bank waaruit het saldo blijkt. Het bij akte overgelegde rekeningafschrift (gedateerd 20 maart 2013) verschaft dit inzicht echter niet. Het hof zal de vrouw daarom, zoals door de man gevorderd, veroordelen tot: (i) afgifte aan de man van de afschrift(en) van de bankrekening waaruit het saldo per 1 december 2013 kan worden afgeleid (danwel een verklaring anderszins van de bank waaruit het saldo per 1 december 2013 blijkt) en (ii) tot betaling aan de man van de helft van het saldo van de rekening per 1 december 2013.
ING-rekening [ING-rekening 2]
3.10.2.
Op rekening [ING-rekening 2] was het saldo op 29 november 2013 € 168,63 (negatief).
Ter zitting van dit hof heeft de vrouw verduidelijkt dat zij een verklaring voor recht vordert die inhoudt dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan ING.
De
manmerkt het volgende op. Op de afschriften van rekening [ING-rekening 2] (dagv. hb, prod. 3) staan “dubieuze afschrijvingen”. Ter zake van die afschrijvingen vordert hij een bedrag van (€ 450 (zus vrouw) + € 450 (mej [mej.] ) + € 150 (motoren tekort) = € 1.050,--.
Verder blijkt uit de afschriften van een Oranje Spaarrekening [spaarrekeningnummer] . De helft van het saldo van die rekening moet worden gedeeld.
Het
hofoordeelt als volgt. Het hof tast in het duister over de rechtsgrondslag van de vordering van € 1.050,-- die ziet op afschrijvingen die alle hebben plaatsgevonden vóór 1 december 2013 (de in het convenant afgesproken peildatum). Het is het hof ook niet duidelijk wat de man bedoelt met “dubieuze afschrijvingen”, terwijl de vrouw bovendien heeft betwist dat daarvan sprake was. Deze vordering van de man zal dus worden afgewezen.
Uit het afschrift van de Oranje Spaarrekening (incid. appel, prod. 2) blijkt dat het saldo van die spaarrekening op 1 december 2012, € 0,12 was. Het hof zal de vordering van de man, dat de vrouw aan hem de helft van dit saldo (een bedrag dus van € 0,06) dient te betalen, toewijzen. Daartegen heeft de vrouw ook onvoldoende verweer gevoerd.
De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht zal het hof, als verder niet weersproken, toewijzen.
GAS/elektriciteit november 2013 (grief 6)
3.11.
De
vrouwvoert het volgende aan. De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw aan hem een bedrag dient te betalen van € 153,--, en thans in hoger beroep een bedrag van € 158,--, (de helft van de maandnota gas/elektriciteit) november 2013. Dit bedrag is echter meteen – in november 2013 – afgeschreven van zijn ABN AMRO-rekening [betaalkredietnummer] , en heeft dus de debetstand op die rekening veroorzaakt, waarvoor de vrouw al draagplichtig is (zie grief 3, hiervóór). Zij kan niet twee keer tot deze betaling worden verplicht.
Volgens de
manis de nota van november 2013 in december 2013 betaald, waarvoor hij verwijst naar productie F.
Het
hofoordeelt als volgt. Uit productie F blijkt alleen van “een” betaling in december van € 316,-- (de helft daarvan is € 158,--), onder de omschrijving “nl energie periode”, waarbij die periode niet is gespecificeerd). De grief slaagt en de vordering van de man ter zake zal worden afgewezen.
Ziektekostenverzekering vrouw (grief 7)
3.12.
De
vrouwvoert het volgende aan. De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw aan hem een bedrag dient te betalen van € 140,-- ter zake van “Ziekenfonds [appellante] ”. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij dat bedrag voor haar heeft voldaan. De man toont de betaling echter niet aan, het bedrag stemt niet overeen met haar premie (€ 122,85) en waarschijnlijk gaat het om een betaling voor een van de kinderen van partijen. De vordering van de man moet dus worden afgewezen.
De
manberoept zich er thans in hoger beroep op dat de vrouw “mijn ziekenfonds” [van de man, hof] niet heeft betaald en er in december “dus 2x [is] afgeschreven”. “Daar deze rekeningen behoren tot november 2013 vorder ik de helft terug € 70,=” (mva, pt. 9). Hij verwijst hiervoor naar zijn productie G.
Het
hofoordeelt als volgt. Uit productie G blijkt weliswaar van een premiebetaling door de man (van € 140,15), maar daarbij blijkt niet dat de betaling ziet op de ziektekostenverzekering van de vrouw, noch overigens dat de vrouw de ziektekostenpremie van de man niet zou hebben betaald (noch waarom zij dit zou moeten doen). De grief slaagt en de vordering van de man ter zake zal worden afgewezen.
Foto’s huis / Funda / Boete [geïntimeerde] (grief 8)
3.13.
De kantonrechter heeft de vrouw veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van € 14.063,-- alsmede uitvoering te geven aan de beschreven verdeling zoals vermeld in punt 3 van de inleidende dagvaarding. In punt 3 staat, voor zover voor de grief relevant, het volgende:
“Boete [geïntimeerde] -/- 80,=
Foto’s huis+funda 87,=”
De
vrouwvoert het volgende aan. Uit een e-mail van de man (mvg, prod. 4) blijkt dat de foto’s geen € 87,-- kostten, maar € 75,-- en dat deze kosten volgens de man kunnen worden verrekend met de “Boete [geïntimeerde] ”.
De
manheeft hier kortweg op gereageerd met de opmerking “Is verrekend”.
Het
hofoordeelt als volgt. Ter zake van de “Boete [geïntimeerde] ” (€ 80,-- (negatief)) en de “foto’s huis” (€ 75,--), heeft de man niets meer te vorderen (dit sluit overigens aan op het standpunt van de man in eerste aanleg; ook de man heeft zijn boete toen al in mindering gebracht op het totale door hem gevorderde bedrag). Die bedragen zijn namelijk al verrekend door partijen. Dat er daarnaast nog een post “funda” zou zijn, is het hof niet gebleken, zodat de man ook ter zake van die post niets te vorderen heeft. De grief slaagt dus.
Boete Engeland (grief 9)
3.14.
De kantonrechter heeft de vrouw veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van € 14.063,-- alsmede uitvoering te geven aan de beschreven verdeling zoals vermeld in punt 3 van de inleidende dagvaarding. In punt 3 staat, voor zover voor de grief relevant, het volgende:
“Boete Engeland 11.078 pond gedeeld door 2 5539 pond
Dit bedrag in euro’s zal afhankelijk zijn van de dagkoers”
De
vrouwvoert het volgende aan. Bij de gesprekken met de mediator, die hebben geleid tot het convenant, heeft de man gesproken over de boete. De mediator heeft voorgesteld de boete op te nemen in het convenant, maar dat wilde de man niet; hij heeft aangegeven dat hij de betaling van de boete met zijn vrienden zou regelen. Van een – in het convenant – vergeten vermogensbestanddeel is dan ook geen sprake. In artikel 10 van het convenant staat verder ook dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen, dat er geen vordering wegens benadeling van meer een kwart zal worden ingesteld, en dat het convenant noch geheel, noch gedeeltelijk kan worden ontbonden.
De
manvordert dat de vrouw de helft van de te betalen boete aan hem betaalt. Hij voert daartoe het volgende aan. Tijdens de mediation liep er nog een hoger beroep tegen de boete en de uitkomst daarvan was toen nog niet geheel duidelijk. Bij de mediation is afgesproken dat wanneer de boete definitief zou worden, partijen “het onderling zouden regelen. Nu het op betalen aan komt weet [de vrouw] ineens van niets, maar dit kunnen we met getuigen helemaal onderuit halen” (mva, pt. 11).
Het
hofoordeelt als volgt.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van de helft van de boete.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan de man om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de vrouw hiertoe verplicht is. Ter onderbouwing van deze vordering heeft de man slechts gesteld dat partijen een afspraak hadden om de boete onderling te regelen. De man heeft verder niet gesteld, noch blijkt dit uit de gedingstukken, dat partijen de – concrete – afspraak hadden om de boete bij helfte te dragen laat staan dat de man, alvorens meer dan zijn deel van de boete te betalen, al de helft van de boete bij de vrouw zou kunnen opeisen. De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, daarom niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijs wordt dan niet toegekomen. De grief van de vrouw slaagt. De vordering van de man op de vrouw ter zake van de boete in Engeland zal worden afgewezen.
Verkoopopbrengst caravan (grief 10)
3.15.
Ter zitting heeft de
manzijn stelling over de caravan als volgt verduidelijkt (in het petitum van zijn memorie van antwoord tevens eis in reconventie staat geen post “caravan”). De caravan heeft bij verkoop meer opgebracht dan € 8.500,-- dit meerdere moet nog worden verrekend. Zo heeft de vrouw de stelling van de man ook begrepen (mva in incid appel, pt. 12).
De
vrouwweerspreekt dat de caravan meer dan € 8.500,-- heeft opgebracht. Zij beroept zich op haar productie 1 (de verwijzing is onjuist, dit moet zijn mvg, prod. 3, hof) en de producties 5, 6 en 7. Meer papieren zijn er niet (pleitnotitie), aldus de vrouw.
Het
hofoordeelt als volgt. Uit de producties 3 en 7 blijkt genoegzaam dat de caravan voor een bedrag van € 8.500,-- is verkocht. Ter zitting van het hof heeft de man overigens ook verklaard dat hij bij een zekere [bemiddelaar] (althans de persoon die optrad als bemiddelaar bij de verkoop van de caravan) heeft nagevraagd wat de opbrengst van de caravan was, en dat deze de man heeft bevestigd dat dit € 8.500,-- was. Welk belang de man dan nog heeft bij zijn vordering om afgifte van het koopcontract heeft hij niet duidelijk gemaakt, zodat die vordering (alsnog) zal worden afgewezen (de vordering om afgifte van het ontvangstbewijs van de koopsom van de caravan is niet langer gehandhaafd).
De vrouw heeft de stelling dat de caravan méér heeft opgebracht voldoende gemotiveerd betwist. Het door de man in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De slotsom van het voorgaande is dat de man ter zake van de caravan geen vordering toekomt.
Motoren en auto’s (grief 11)
3.16.
De
vrouwwijst op art. 3.6 van het convenant, dat als volgt luidt:
“3.6 Motorvoertuigen
a. De motorfiets, merk Buell (…), wordt verkocht.
b. De motorfiets, merk Suzuki (…), wordt verkocht.
c. De auto, merk Opel (…), wordt verkocht.
d. De auto, merk Mercedes (…), wordt verkocht.
Partijen zullen met de opbrengst van de voertuigen het ABN AMRO flexibel krediet, bekend onder rekeningnummer [kredietnummer] van ongeveer € 22.000,00 aflossen. De rest van de opbrengst wordt gelijkelijk verdeeld.”
De vrouw voert het volgende aan. Beide motorfietsen zijn verkocht voor een prijs van € 12.450,--. Een bedrag van € 12.300,-- is in het flexibel krediet gestort. De € 150,-- verschil zijn “gewoon” opgegaan in het huishouden (mva incid appel, pt. 6 en 13).
De auto’s zijn echter niet verkocht. De vrouw heeft de Opel gehouden (die “op dat moment” een waarde had van € 8.000,--), de man de Mercedes (met een waarde van € 18.000,--). Partijen hebben recht op de helft van de waarde. Dat betekent dat de man nog aan de vrouw moet voldoen ((€ 18.000,-- minus € 8.000,--) : 2 =) € 5.000,--. Bij het pleidooi heeft de vrouw nog opgemerkt dat de omstandigheid dat de auto’s niet verkocht zijn, maar zijn toegedeeld aan partijen, niet afdoet aan de afspraak dat “de waarde half om half aan partijen zou toekomen”.
De
manvoert het volgende aan. De motoren zijn verkocht voor € 12.450,--, maar daarvan is slechts een bedrag van € 12.300,-- afgelost op het flexibel krediet. De vrouw dient daarom nog € 150,-- aan de man te betalen.
De auto’s zijn niet verkocht, zoals het convenant voorschrijft. Partijen hebben daarop een nieuwe afspraak gemaakt voor de auto’s. De Opel ging naar de vrouw en de Mercedes naar de man. Het waardeverschil tussen de auto’s zou verrekend worden met de inboedel (die (grotendeels) naar de vrouw zou gaan), de man zou dan tot mei 2014 “de aflossing van het krediet doen”. Als de caravan en de belastingteruggave “er op gestort werden zou het krediet opgeheven zijn” (mva, pt. 13).
Het
hofoordeelt als volgt.
De motoren
De vrouw betwist op zichzelf niet dat zij € 150,-- te weinig heeft afgelost en dat het convenant meebrengt dat zij dit bedrag schuldig is aan de man. Zij voert echter een zogenoemd bevrijdend verweer, namelijk dat de omstandigheid dat dit bedrag is opgegaan in het huishouden maakt dat zij niet aan de man hoeft te betalen. De vrouw heeft ter zake van dit verweer niet aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft namelijk niet duidelijk gemaakt wanneer de kosten zijn gemaakt, aan wiens huishouden het bedrag van € 150,-- ten goede is gekomen en welke (wettelijke of contractuele) regeling de man zou verplichten aldus bij te dragen in “het huishouden”. Het hof zal de vrouw ter zake van de motoren daarom veroordelen € 150,-- aan de man te betalen.
De auto’s
De vrouw vordert veroordeling van de man tot betaling aan hem van een bedrag van € 5.000,--. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv is het dan aan haar om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de man hiertoe verplicht is.
Het beroep dat de vrouw hiervoor doet op het convenant gaat niet op. De man heeft voldoende gemotiveerd betwist dat het convenant ook zou gelden als de auto’s niet worden verkocht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw bij haar uitleg van het convenant voorbijgaat aan de bewoordingen daarvan en aan de kwestie hoe het flexibel krediet moet worden afgelost (als er geen verkoopopbrengst is waarmee dat kan gebeuren). Ook het bestaan van een nadere afspraak (in afwijking van het convenant) die de vrouw recht zou geven op de helft van de meerwaarde van de Mercedes heeft de man voldoende gemotiveerd betwist, waarbij het hof – ook hier – in aanmerking neemt dat de vrouw nalaat in te gaan op de afwikkeling van het flexibel krediet. Het door de vrouw gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De vordering van de vrouw ter zake van de auto’s zal dus worden afgewezen.
Waardeverrekening inboedel (grief 12)
3.17.
De
vrouwvordert een bedrag van € 800,-- van de man “ter verrekening” van de waarde van de inboedel. Zij beroept zich daarvoor op een inventarisatie en rapportage van de mediator (mvg, prod. 8, punt VII).
De
manheeft hier ter zitting tegen ingebracht dat partijen een convenant hebben getekend waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap volledig is geregeld.
Het
hofoordeelt als volgt. Partijen hebben hun huwelijksgemeenschap verdeeld zoals in het convenant bepaald. Zij hebben daarbij verklaard niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen (art. 10). De vraag hoe er dan nog een vordering van de vrouw kan zijn ter zake van de tot de huwelijksgemeenschap behorende inboedel, heeft de vrouw, onvoldoende duidelijk gemaakt. Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
Terugbetaling
3.18.
De vrouw heeft in het petitum van haar memorie van grieven gevorderd de man te veroordelen om al hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de man heeft voldaan terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering kan, samengevat, alleen slagen als de vrouw meer heeft voldaan, dan waartoe zij op grond van dit arrest gehouden zal zijn (waarover rov. 3.21). Omdat de vrouw heeft nagelaten te stellen of en zo ja hoeveel zij heeft voldaan, zal het hof haar vordering afwijzen. De opmerking van de man dat hem niet verweten kan worden dat hij een beroep heeft gedaan op zijn rechten uit het vonnis en dat de gevolgen van de executie voor rekening van de vrouw dienen te komen, maakt dit niet anders.
Dela
3.19.
De
manvoert het volgende aan. Hij heeft “nog een heel jaar” de begrafenisverzekering van de vrouw betaald. Nadat hij herhaaldelijk had gevraagd of de vrouw de verzekering op haar eigen naam wilde zetten, heeft de man eind 2014 de verzekering stopgezet. De man vorder ter zake een bedrag van € 118,80 terug van de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering een polis van Dela overgelegd (mva, prod. J).
De
vrouwvoert het volgende aan. Zij weerspreekt dat de man premie heeft betaald over 2014. In 2014 heeft de vrouw ook gebeld met Dela om een adreswijziging door te geven en toen werd haar meegedeeld dat de man de verzekering van haar en van haar dochters beëindigd had. De vrouw heeft daardoor een nieuwe verzekering moeten afsluiten.
Het
hofoordeelt als volgt. Uit de polis blijkt weliswaar dat de man, als verzekeringnemer, een kwartaalpremie van (€ 13,40 + € 16,10 =) € 29,50 verschuldigd was en dat er van mag worden uitgegaan dat de verzekering gedurende heel 2014 heeft gelopen. De ingangsdatum van de verzekering was namelijk 1 juni 1993 en blijkens de polis liep de verzekering nog tot en met het laatste kwartaal van 2014. Dit resulteert in een jaarpremie van (4 x € 29,50 =) € 118,--, het (op 80 cent na) door de man gevorderde bedrag. De man heeft evenwel nagelaten een betalingsbewijs (een rekeningafschrift bijvoorbeeld) over te leggen. En daar gaat het nu juist om. Als niet vast staat dat de man heeft voorgeschoten, hoeft de vrouw de man niets “terug” te betalen.
Afgifte van bankafschriften over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013
3.20.
De
manvordert afgifte van de afschriften van de ING-rekeningen [ING-rekening 1] en [ING-rekening 2] en de daaraan gekoppelde Oranje Spaarrekening over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 november 2013.
De
vrouwmaakt hiertegen bezwaar.
Het
hofoordeelt als volgt. De man laat, mede in het licht van hetgeen hiervóór over grief 4 werd overwogen, na duidelijk te maken welk rechtmatig belang hij heeft bij zijn vordering (met uitzondering van de bankafschriften van ING-rekening [ING-rekening 1] voor zover daaruit het saldo op die rekening per 1 december 2013 valt af te leiden). Zijn wens inzage te krijgen in de financiën (mva, pt. 18) of dat de man het verleden wil afsluiten (wat de advocaat van de man ter zitting heeft aangevoerd) zijn niet aan te merken als belangen die een toewijzing van een vordering tot afgifte kunnen dragen.
Samenvatting vorderingen
3.21.
De vrouw zal worden veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van:
- € 3.877,25 (rov. 3.8)
- € 957,50 (rov. 3.9)
- € 0,06 ( rov. 3.10.2)
- € 150,-- (rov. 3.16)
Totaal € 4.984,81 (zoals gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente; een ingangsdatum heeft de man niet genoemd, zodat het hof daarvoor de datum van dit arrest zal hanteren)
Proceskosten
3.22.
Het hof ziet geen aanleiding tot vernietiging van de proceskostenveroordeling, nu de vrouw in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd.
Met toepassing van artikel 237 jo. artikel 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) zal het hof de proceskosten van dit hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.
3.23.
Op grond van het voorgaande wordt thans als volgt beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis behoudens de beslissing opgenomen onder 3.3 van dat vonnis (de veroordeling van de vrouw in de proceskosten) en de beslissing opgenomen onder 3.4 van dat vonnis (de uitvoerbaar bij voorraad-verklaring);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw:
  • aan de man te betalen een bedrag van € 4.984,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest;
  • tot afgifte aan de man van de afschrift(en) van bankrekening [bankrekeningnummer] waaruit het saldo op die rekening per 1 december 2013 kan worden afgeleid (danwel een verklaring anderszins van de bank waaruit dit saldo blijkt);
  • aan de man te betalen de helft van het saldo van deze ING-rekening per 1 december 2013;
verklaart voor recht dat:
  • de vrouw gerechtigd is in het depot voor een bedrag van € 2.599,42, en de man voor een bedrag € 519,89, waarbij partijen tot een eventueel ontstane rentevergoeding naar rato van deze bedragen zijn gerechtigd en waarbij zij de eventuele kosten van het depot bij helfte dienen te dragen;
  • beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld van € 168,63 aan de ING (het betreft het negatieve saldo op rekening [ING-rekening 2] , partijen genoegzaam bekend);
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 augustus 2017.
griffier rolraadsheer