ECLI:NL:GHSHE:2017:3758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
20-003914-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van een stiletto na verwerping van niet-ontvankelijkheidsverweer Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 voor het voorhanden hebben van een stiletto. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal stelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de strafvervolging en vroeg het hof om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, onder andere vanwege onzorgvuldigheden in het strafrechtelijk onderzoek en het lange tijdsverloop tussen het feit en de dagvaarding.

Het hof overwoog dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om zelfstandig te beslissen over vervolging en dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden getoetst. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een onredelijke belangenafweging en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Vervolgens werd de vraag of de verdachte wist van de aanwezigheid van het mes in de auto behandeld. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bewustheid van de verdachte omtrent het wapen, waardoor niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van de stiletto.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij, waarbij ook de eerder uitgevaardigde strafbeschikking werd vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003914-16
Uitspraak : 1 september 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende ’s-Hertogenbosch, van 22 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 96-192200-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van het voorhanden hebben van een stiletto veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 22 mei 2017 heeft de voorzitter van het gerechtshof bevolen dat in het belang van een goede rechtsbedeling de onderhavige verlofzaak ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging en heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en hem te dien aanzien zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging en subsidiair dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Ravenstein, gemeente Oss, een wapen van categorie I, onder 1° of 3° (te weten een stiletto) voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet tot strafvervolging van de verdachte over had mogen worden gegaan. Daartoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten eerste bevat het strafrechtelijk onderzoek diverse onzorgvuldigheden en onduidelijkheden. Ten tweede is de verdachte pas 2,5 jaar na het feit gedagvaard terwijl het Openbaar Ministerie een ander en zwaarder verboden wapenvergrijp in januari 2016 heeft afgedaan met een voorwaardelijk sepot. Door desondanks toch tot strafvervolging over te gaan heeft het Openbaar Ministerie blijk gegeven van een onredelijke en onbillijke belangenafweging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich onder andere voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
In het onderhavige geval is tegen de verdachte op 4 februari 2014 ter zake van het ten laste gelegde feit een strafbeschikking uitgevaardigd, waarbij een geldboete van € 230,00 is opgelegd. De verdachte heeft geen verzet ingesteld bij de officier van justitie tegen deze strafbeschikking. De verdachte heeft genoemde geldboete niet betaald en is om die reden op 27 oktober 2016 gedagvaard voor de politierechter. Het voorgaande verklaart het tijdsverloop tussen de datum delict en het moment van dagvaarding.
De officier van justitie heeft op basis van het opsporingsonderzoek op goede gronden kunnen aannemen dat een veroordeling ter zake van verboden wapenbezit haalbaar was. Dat het procesdossier niet uitblinkt in duidelijkheid en zorgvuldigheid, doet daar niet aan af. De omstandigheid dat een andere zaak tegen de verdachte, die geheel van de onderhavige zaak los staat, voorwaardelijk is geseponeerd, is in dit verband evenmin van belang.
Het hof is derhalve van oordeel dat door tot strafvervolging over te gaan de beginselen van een behoorlijke procesorde niet zijn geschonden. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging. Het tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweer wordt bijgevolg verworpen.
Vrijspraak
Door de verdediging is betwist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van het mes in de auto. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen, is een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen vereist. Het hof is van oordeel dat daarvan onvoldoende is gebleken. Het mutatierapport van 19 januari 2014 en het proces-verbaal van misdrijf van 7 juli 2015 bieden onvoldoende inzicht in de gang van zaken bij de staandehouding en de omstandigheden waaronder het mes is aangetroffen.
Bij die stand van zaken kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Mitsdien zal hij daarvan worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 4 februari 2014 onder CJIB-nummer 1132 5420 0157 9672.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen en mr. C. Karsdorp, griffiers,
en op 1 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.E.F.H. van Erve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.