Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3842091 CV 15-794)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
- de memorie van grieven, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis, met producties;
- de brief van 30 juni 2016 van [geïntimeerde] , ingekomen ter griffie op 1 juli 2016, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de memorie van grieven tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis;
- de afwijzing door het hof van het bezwaar van [geïntimeerde] op 2 augustus 2016;
- de memorie in het incident van [geïntimeerde] , tevens memorie van antwoord, met producties;
- de antwoordmemorie in het incident van [appellant] , tevens houdende rectificatie memorie van grieven.
3.De beoordeling
De eis van [appellant] in hoger beroep, zoals deze is gewijzigd in het petitum van de memorie van grieven, acht het hof na lezing van nr. 1 van de memorie van grieven en de grief in nr. 6 van de memorie van grieven vooralsnog voldoende duidelijk. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering van [appellant] voor zover gegrond op onrechtmatige daad afgewezen. [appellant] vordert vernietiging van deze beslissing. In hoeverre [appellant] zijn vordering voldoende heeft onderbouwd, dient in de hoofdzaak te worden beoordeeld. De beantwoording van deze vraag vergt een inhoudelijke beoordeling van de zaak, waarvoor in dit incident geen plaats is.