3.5.1.Met grief 1 richt [appellante] zich tegen overweging 2.2. van het bestreden vonnis, waarbij als feit is vermeld dat de garantie tegen onderverzekering voor inventaris de laatste keer is verlengd met ingang van 1 juli 2008.
[appellante] voert hierbij aan dat de verlenging van de GTO, vanwege het gegeven dat voor het verzekerde gebouw indexering van kracht was, niet voor drie jaren, maar voor zes jaren gold. Er bestond daarom een GTO gedurende zes jaren. Deze GTO was om die reden dus nog van kracht op 28 september 2012, de datum dat het gebouw, de inventaris en de goederen door brand verloren zijn gegaan.
Met grief 2 richt [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat onder “inventaris” in de garantieclausule niet “inventaris en goederen” kan worden verstaan.
3.5.2.[geïntimeerde] heeft ter zake van grief 1 aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de overeengekomen GTO voor inventaris volgens de daarvoor geldende voorwaarden, behoudens verlenging, een geldingduur van drie jaren had. De bepaling “(…)
Indien voor het gebouw indexering van kracht was, geldt hiervoor een periode van zes jaar(…)” had alleen betrekking op de GTO voor de verzekerde opstal, niet voor de GTO voor de inventaris. Dit betekent, aldus [geïntimeerde] , dat de GTO voor de inventaris per 1 juli 2011, nu sinds de laatste waardevaststelling op 1 juli 2008 drie jaren zijn verstreken, is komen te vervallen omdat die GTO toen niet is verlengd.
3.5.3.Er bij wijze van veronderstelling van uitgaande dat de in het geding zijnde GTO ook betrekking had op goederen, zoals [appellante] stelt, overweegt het hof ten aanzien van grief 1 het volgende.
3.5.3.1. Partijen twisten over de inhoud van de overeengekomen GTO en meer in het bijzonder over de uitleg en betekenis van de op het polisblad van zowel de opstalverzekering als de inventaris- en goederenverzekering voorkomende tekst:
“(…) Onderverzekering
Op de garantie tegen onderverzekering kan geen aanspraak worden gemaakt indien sinds het meest recente "rapport van waardevaststelling op grond waarvan de garantie tegen onderverzekering is verleend of verlengd drie jaren zijn verlopen. Indien voor het gebouw indexering van kracht is, geldt hiervoor een periode van zes jaar (...)"
3.5.3.2. Voor de uitleg van voormelde clausule heeft in beginsel te gelden dat bepalend is welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Nu gesteld noch gebleken is dat partijen bij de verzekeringsovereenkomst hebben onderhandeld over de tekst van de GTO-clausule ( [geïntimeerde] heeft integendeel onweersproken gesteld dat de GTO-clausule een standaardclausule is die door [geïntimeerde] zowel bij opstal- als inventaris- en goederenverzekeringen wordt gebruikt, zie nummer 2.5. van de conclusie van antwoord), is de uitleg van de GTO-clausule met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Verder dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrij staat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
3.5.3.3. Het hof is in het licht van het hiervoor vermelde toetsingskader allereerst van oordeel dat grammaticaal gezien het woord “hiervoor” betrekking heeft op het eerder in de zin gebruikte woord “gebouw”. De tekst kan ook niet anders begrepen worden dan dat de verlengde termijn van zes jaren daarom slaat op het gebouw/de opstalverzekering. Anders gezegd en mede gelet op de betekenis van de overige tekst van de GTO-clausule: als voor het gebouw een indexering van kracht is, kan geen beroep op de GTO voor het gebouw worden gedaan, indien er zes jaren zijn verlopen sinds het meest recente rapport van waardevaststelling. Dat de termijn van zes jaren ook voor inventaris- en goederenverzekering zou gelden staat niet in de clausule vermeld en kan evenmin in deze zin/clausule worden gelezen.
3.5.3.4. Het hof is verder van oordeel dat van belang is dat [appellante] de verzekering in het kader van haar bedrijfsvoering heeft gesloten en daarbij werd geadviseerd/bijgestaan door een assurantietussenpersoon, [Assurantiekantoor] . [Assurantiekantoor] heeft in haar brief van 13 mei 2008 aan [appellante] over de door [geïntimeerde] aangeboden GTO voor inventaris (en goederen) onder meer vermeld (zie hiervoor r.o. 3.1.4):
“(…) De Garantie Tegen Onderverzekering kent een duur van drie jaar. (…)”
“(…) Wij kunnen ons voorstellen dat u ook in de toekomst wil profiteren van de zekerheid van Garantie Tegen Onderverzekering. Daarom doen wij u het volgende aanbod: De verzekerde som voor inventaris wordt verhoogd met 15%. Uw voordeel? Tot 1 juli 2011 bent u verzekerd van Garantie Tegen Onderverzekering en hebt u geen omkijken naar de juistheid van de verzekerde som!(…)”
Uit dit citaat blijkt glashelder dat de aangeboden GTO-clausule voor de inventaris (en goederen) volgens [Assurantiekantoor] een looptijd had van drie jaren en geldig was tot 1 juli 2011. Het is deze aanbieding die door [appellante] is geaccepteerd. Op basis hiervan is [appellante] vervolgens ook overgegaan tot het afsluiten van de GTO-clausule (zie productie 13 bij de inleidende dagvaarding, die de door [appellante] ondertekende akkoordverklaring met voormeld aanbod weergeeft). Gesteld noch gebleken is dat zij destijds bij [geïntimeerde] en/of [Assurantiekantoor] bezwaar heeft gemaakt tegen de looptijd van drie jaren of dat de inhoud van de clausule voor haar op het punt van de looptijd niet duidelijk was en/of door haar anders begrepen is. [appellante] heeft dan ook redelijkerwijs de tekst van de GTO-clausule niet anders kunnen begrijpen dan dat de looptijd van de GTO-clausule voor inventaris (en goederen) drie jaren was.
Dat bedoelde termijn van zes jaren alleen betrekking had op het gebouw en de opstalverzekering leidt het hof verder ook nog af uit de inhoud van de brief van [geïntimeerde] aan [appellante] / [Assurantiekantoor] van 1 september 2009 (productie J bij conclusie van antwoord). Deze termijn wordt in die brief expliciet gekoppeld aan de GTO voor gebouwen.
Het enkele gegeven dat de tekst over de zes-jaren termijn in geval van opstalverzekeringen ook vermeld is op het polisblad voor de inventaris- en goederenverzekering doet hier niet aan af, nu, zoals hiervoor al is weergegeven, de tekst van de clausule een standaardtekst van [geïntimeerde] is die bij diverse soorten verzekeringen werd gebruikt.
3.5.3.5. [appellante] heeft voor wat betreft de uitleg van de bepaling onder meer ook een beroep gedaan op de contra-proferentem-regel.
Het hof is van oordeel dat dit beroep moet worden verworpen.
Daarbij overweegt het hof allereerst dat, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, de betreffende bepaling naar zijn oordeel niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Van onduidelijkheid is geen sprake (geweest) en er bestaat geen grond voor toepassing van voormelde regel.
Het hof oordeelt verder van belang dat [appellante] , die de verzekering in het kader van haar bedrijfsvoering afsloot en als professionele partij moet worden gezien, werd bijgestaan door een deskundige tussenpersoon, die [appellante] ook daadwerkelijk in duidelijke bewoordingen heeft geïnformeerd over de door [geïntimeerde] aangeboden GTO voor inventaris (en goederen). Zo er al onduidelijkheid over de tekst van de GTO-clausule voor inventaris (en goederen) zou hebben bestaan, dan nog acht het hof in deze omstandigheden het bij de beoordeling betrekking van de contra-proferentem-regel niet aan de orde.
3.5.3.6. [appellante] heeft tot slot aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat [geïntimeerde] zich, gelet op de gehanteerde formulering en opneming daarvan in de polis van de inventaris- en goederenverzekering, erop beroept dat de GTO niet voor zes maar slechts voor drie jaren gold.
Het hof verwerpt ook dit beroep. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd dient de GTO-clausule te worden aangemerkt als onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving van de inventaris- en goederen verzekering. De GTO heeft immers rechtstreeks invloed op de omvang/duur van de dekking (en de hoogte van de premie). De toepasselijkheid van de GTO breidt de omvang van de dekking uit en het stond [geïntimeerde] vrij om door middel van de duur van de GTO die uitbreiding van de dekking te begrenzen. Nu, zoals hiervoor overwogen, de bewoordingen van de GTO-clausule duidelijk waren en [appellante] met het in de brief van [Assurantiekantoor] van 13 mei 2008 verwoorde aanbod van [geïntimeerde] (waarin de looptijd van de GTO klip en klaar was vermeld) akkoord is gegaan, ziet het hof geen grond om het beroep van [geïntimeerde] op de looptijd van de GTO-clausule (en dus op onderverzekering) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen zijn noch door [appellante] gesteld noch gebleken.