ECLI:NL:GHSHE:2017:3673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
200.181.556_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van garantie-tegen-onderverzekering-clausule in de goederen- en inventarisverzekeringsovereenkomst; looptijd van de garantie verstreken; terecht beroep van de verzekeraar op onderverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bouwbedrijf [Bouwbedrijf] B.V. tegen [Schadeverzekering] Schadeverzekering N.V. over de uitleg van de garantie-tegen-onderverzekering (GTO) in de goederen- en inventarisverzekering. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarbij werd gesteld dat de GTO niet gold voor de verloren gegane goederen. De feiten zijn als volgt: [appellante] had een opstalverzekering en een inventaris- en goederenverzekering afgesloten via assurantiekantoor [Assurantiekantoor]. De GTO was van toepassing, maar de vraag was of deze nog geldig was op het moment van de schade door brand op 28 september 2012. De GTO-clausule vermeldde dat de garantie vervalt na drie jaar, tenzij er indexering van kracht is voor het gebouw, wat in dit geval het geval was. [appellante] stelde dat de GTO voor de inventaris en goederen ook zes jaar geldig was, maar het hof oordeelde dat de GTO-clausule enkel betrekking had op de opstalverzekering. Het hof bevestigde dat de GTO voor de inventaris op 1 juli 2011 was vervallen, en dat [geïntimeerde] terecht een beroep deed op onderverzekering. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.556/01
arrest van 22 augustus 2017
in de zaak van
Bouwbedrijf [Bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen
[Schadeverzekering] Schadeverzekering [N.V.] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T. Smith-Hussein te Den Haag,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 juli 2015, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/282028/HA ZA 14-567)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met één productie;
  • de memorie van antwoord met zeven producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellante] , die een bouwbedrijf voert, heeft door tussenkomst van haar toenmalige assurantietussenpersoon Assurantiekantoor [Assurantiekantoor] BV (hierna: [Assurantiekantoor] ) bij [geïntimeerde] een opstalverzekering met polisnummer [polisnummer opstalverzekering] en een inventaris- en goederenverzekering met polisnummer [polisnummer inventaris- en goederenverzekering] gesloten.
Op de overeenkomsten zijn de algemene polisvoorwaarden Polismantel P.G.3 (voor de opstalverzekering) en Polismantel P.Z.9 (voor de inventaris- en goederenverzekering) van toepassing.
3.1.2.
Op het polisblad van beide verzekeringen is de navolgende garantie tegen onderverzekering (hierna ook: GTO) vermeld:
"(...) Garantie tegen onderverzekering
Garantie
De maatschappij garandeert dat voor inventaris en/of gebouw(en), beide zoals in de polis omschreven, geen beroep zal worden gedaan op onderverzekering indien is voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden
a. De maatschappij is in het bezit gesteld van een "rapport van waardevaststelling" voor inventaris en/of gebouw(en), beide zoals in de polis omschreven, door een door de maatschappij aangewezen instantie.
b. De maatschappij heeft de op dat rapport gebaseerde uitkomsten in de polis verwerkt.
De maatschappij kan hernieuwde waardevaststelling vragen in de hierna genoemde omstandigheden.
a. bij verhuizing van de inventaris.
b. Bij verkoop van het gebouw.
c. Bij een wijziging van de verzekering.
d. Na een schade.
e. Na verloop van drie jaar na de datum van het meest recente "rapport van waardevaststelling".
Indien voor het gebouw indexering van kracht is, geldt hiervoor een periode van zes jaar.
Onderverzekering
Op de garantie tegen onderverzekering kan geen aanspraak worden gemaakt indien sinds het meest recente "rapport van waardevaststelling” op grond waarvan de garantie tegen onderverzekering is verleend of verlengd drie jaren zijn verlopen. Indien voor het gebouw indexering van kracht is, geldt hiervoor een periode van zes jaar (...)"
Voor het verzekerde gebouw van [appellante] was indexering, als hiervoor bedoeld, van kracht.
3.1.3.
In artikelen 1.4. en 1.5. van de toepasselijke algemene polisvoorwaarden Polismantel P.Z.9., behorende bij de Perfect Zakenverzekering die [appellante] voor wat betreft de verzekering van de inventaris en goederen bij [geïntimeerde] heeft afgesloten (zie productie 4 bij inleidende dagvaarding) wordt het volgende vermeld:
"(...) 1.4. Inventaris
Al hetgeen dient tot uitoefening van het bedrijf, het beroep of de activiteit, zoals in de polis omschreven, met inbegrip van bromfietsen, antennes, zonweringen, lichtreclames en standaardprogrammatuur.
Niet als inventaris worden beschouwd:
a. gebouwen, inboedel, goederen en huurdersbelang;
b. geld en geldswaardig papier;
c. andere motorrijtuigen dan bromfietsen;
d. caravans, aanhangwagens en vaartuigen;
e. losse onderdelen en accessoires bij het onder c. en d. genoemde.
1.5.
Goederen
Goederen van het bedrijf, het beroep of de activiteit, zoals in de polis omschreven, zijn:
- grond- en hulpstoffen;
- halffabrikaten;
- eindprodukten die voor de verkoop bestemd zijn;
- goederen in bewerking;
- emballage”.
3.1.4
[Assurantiekantoor] deed aan [appellante] bij brief van 13 mei 2008 (productie 13 bij inleidende dagvaarding) het volgende voorstel:
"(...) Betreft: Garantie tegen onderverzekering voor inventaris en goederen
Geachte heer, mevrouw,
In 2003 is ten behoeve van bovenstaande verzekering, polisnummer [polisnummer inventaris- en goederenverzekering] de te verzekeren waarde bepaald. Deze waardebepaling heeft voor u een belangrijk voordeel: 'Garantie Tegen Onderverzekering' (GTO) voor uw inventaris. Dat betekent dat [geïntimeerde] bij schade geen beroep doet op een eventuele onderverzekering. De Garantie Tegen Onderverzekering kent een duur van drie jaar. De termijn is in 2006 verstreken. De juistheid van de verzekerde som is daarmee niet gegarandeerd.
Wij kunnen ons voorstellen dat u ook in de toekomst wil profiteren van de zekerheid van Garantie Tegen Onderverzekering. Daarom doen wij u het volgende aanbod: De verzekerde som voor inventaris wordt verhoogd met 15%. Uw voordeel? Tot 1 juli 2011 bent u verzekerd van Garantie Tegen Onderverzekering en hebt u geen omkijken naar de juistheid van de verzekerde som!
Indien u gebruik wilt maken van dit aanbod GARANTIE TEGEN ONDERVERZEKERING dan kunt u dit schrijven voor akkoord ondertekend naar ons kantoor retourneren (...)".
[appellante] heeft dit voorstel aanvaard door op 16 mei 2008 de brief van [Assurantiekantoor] voor akkoord te ondertekenen en terug te sturen.
3.1.5.
[Assurantiekantoor] heeft op 14 oktober 2011 haar assurantieportefeuille verkocht aan de vennootschap onder firma [Hypotheken en Verzekeringen] Hypotheken en Verzekeringen (hierna [Hypotheken en Verzekeringen] ). Op 1 januari 2012 is deze overgedragen. Sindsdien treedt [Hypotheken en Verzekeringen] op als assurantietussenpersoon voor [appellante] .
3.1.6.
Op het laatst geldende polisblad dat betrekking heeft op de inventaris- en goederenverzekering naar de situatie van 2012, is een totaal verzekerd bedrag genoemd van
€ 135.800,00.
3.1.7.
Op 28 september 2012 zijn ten gevolge van brand het bedrijfspand van [appellante] aan [adres] te [plaats] en de in dit pand aanwezige inventaris en goederen verloren gegaan. De schade aan het bedrijfspand is vastgesteld op € 928.554,00, welke schade volledig door [geïntimeerde] is vergoed.
De schade aan inventaris en goederen is vastgesteld op € 206.210,00, welk bedrag als volgt is samengesteld (zie productie 10 bij inleidende dagvaarding):
- schade aan inventaris € 92.750,00
- schade aan goederen € 112.500,00
- opruimkosten € 960,00.
[geïntimeerde] heeft van de schade aan inventaris en goederen (slechts) € 136.435,17 vergoed. Het verschil van € 69.774,83 heeft [geïntimeerde] niet vergoed met als reden dat er sprake zou zijn van onderverzekering nu de GTO in 2011 is vervallen, zodat op die garantie geen beroep zou kunnen worden gedaan (zie productie 11 bij inleidende dagvaarding).
3.1.8.
[appellante] heeft in eerste aanleg, naast [geïntimeerde] , ook [Hypotheken en Verzekeringen] en haar vennoten in rechte betrokken ten einde het niet vergoede deel van de hiervoor genoemde schade alsnog vergoed te krijgen. In hoger beroep zijn [Hypotheken en Verzekeringen] en haar vennoten niet meer betrokken.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] , voor zover in hoger beroep nog van belang, de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 69.774,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2012, althans de dag van de dagvaarding, tot die der algehele voldoening, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De GTO was ten tijde van de brand nog niet verlopen. De langere garantieperiode van 6 jaar is hier van toepassing, omdat voor het verzekerde gebouw indexering van kracht is. Deze langere garantieperiode geldt, anders dan [geïntimeerde] volgens [appellante] beweert, niet slechts voor de verzekering van het gebouw, maar ook voor de inventaris- en goederenverzekering. Niet voor niets vermeldt het polisblad van de inventaris- en goederenverzekering deze verlengde garantieperiode. Een onderscheid tussen de verzekering van het gebouw en de verzekering van de inventaris en de goederen wordt in deze niet gemaakt, aldus [appellante] . Noch [geïntimeerde] noch [Hypotheken en Verzekeringen] heeft [appellante] er op geattendeerd dat de GTO verlengd diende te worden, wat wel gebruikelijk is. [geïntimeerde] heeft geen herinneringsbericht ter zake van de GTO aan [Hypotheken en Verzekeringen] gestuurd. Voor zover de GTO-clausule op een andere wijze dan door [appellante] voorgestaan zou moeten worden uitgelegd, dan geldt dat de clausule onduidelijk is en voor meerdere uitleg vatbaar. Nu partijen niet over de polisvoorwaarden hebben onderhandeld dient bij twijfel over de uitleg de voor [appellante] meest gunstige uitleg te gelden. Zeker nu [geïntimeerde] die onduidelijkheid eenvoudig had kunnen wegnemen door de clausule over de verlengde GTO-termijn bij indexering van het gebouw niet op te nemen in het polisblad van de inventaris- en goederenverzekering, aldus nog steeds [appellante] . Het beroep op de beperkte looptijd van de GTO-clausule is bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid volgens [appellante] . Zij concludeert daarom dat [geïntimeerde] geen beroep op onderverzekering kan doen en het restant schadebedrag aan [appellante] dient uit te keren.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het eindvonnis van 15 juli 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] tegen [geïntimeerde] afgewezen (en die tegen [Hypotheken en Verzekeringen] deels toegewezen). Hiertoe heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, overwogen dat de GTO niet gold voor goederen. Het als gevolg van onderverzekering van verloren gegane goederen niet vergoede bedrag hoeft [geïntimeerde] daarom niet te betalen.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellante] toewijsbaar zijn.
3.5.1.
Met grief 1 richt [appellante] zich tegen overweging 2.2. van het bestreden vonnis, waarbij als feit is vermeld dat de garantie tegen onderverzekering voor inventaris de laatste keer is verlengd met ingang van 1 juli 2008.
[appellante] voert hierbij aan dat de verlenging van de GTO, vanwege het gegeven dat voor het verzekerde gebouw indexering van kracht was, niet voor drie jaren, maar voor zes jaren gold. Er bestond daarom een GTO gedurende zes jaren. Deze GTO was om die reden dus nog van kracht op 28 september 2012, de datum dat het gebouw, de inventaris en de goederen door brand verloren zijn gegaan.
Met grief 2 richt [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat onder “inventaris” in de garantieclausule niet “inventaris en goederen” kan worden verstaan.
3.5.2.
[geïntimeerde] heeft ter zake van grief 1 aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de overeengekomen GTO voor inventaris volgens de daarvoor geldende voorwaarden, behoudens verlenging, een geldingduur van drie jaren had. De bepaling “(…)
Indien voor het gebouw indexering van kracht was, geldt hiervoor een periode van zes jaar(…)” had alleen betrekking op de GTO voor de verzekerde opstal, niet voor de GTO voor de inventaris. Dit betekent, aldus [geïntimeerde] , dat de GTO voor de inventaris per 1 juli 2011, nu sinds de laatste waardevaststelling op 1 juli 2008 drie jaren zijn verstreken, is komen te vervallen omdat die GTO toen niet is verlengd.
3.5.3.
Er bij wijze van veronderstelling van uitgaande dat de in het geding zijnde GTO ook betrekking had op goederen, zoals [appellante] stelt, overweegt het hof ten aanzien van grief 1 het volgende.
3.5.3.1. Partijen twisten over de inhoud van de overeengekomen GTO en meer in het bijzonder over de uitleg en betekenis van de op het polisblad van zowel de opstalverzekering als de inventaris- en goederenverzekering voorkomende tekst:
“(…) Onderverzekering
Op de garantie tegen onderverzekering kan geen aanspraak worden gemaakt indien sinds het meest recente "rapport van waardevaststelling op grond waarvan de garantie tegen onderverzekering is verleend of verlengd drie jaren zijn verlopen. Indien voor het gebouw indexering van kracht is, geldt hiervoor een periode van zes jaar (...)"
3.5.3.2. Voor de uitleg van voormelde clausule heeft in beginsel te gelden dat bepalend is welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Nu gesteld noch gebleken is dat partijen bij de verzekeringsovereenkomst hebben onderhandeld over de tekst van de GTO-clausule ( [geïntimeerde] heeft integendeel onweersproken gesteld dat de GTO-clausule een standaardclausule is die door [geïntimeerde] zowel bij opstal- als inventaris- en goederenverzekeringen wordt gebruikt, zie nummer 2.5. van de conclusie van antwoord), is de uitleg van de GTO-clausule met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Verder dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrij staat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.
3.5.3.3. Het hof is in het licht van het hiervoor vermelde toetsingskader allereerst van oordeel dat grammaticaal gezien het woord “hiervoor” betrekking heeft op het eerder in de zin gebruikte woord “gebouw”. De tekst kan ook niet anders begrepen worden dan dat de verlengde termijn van zes jaren daarom slaat op het gebouw/de opstalverzekering. Anders gezegd en mede gelet op de betekenis van de overige tekst van de GTO-clausule: als voor het gebouw een indexering van kracht is, kan geen beroep op de GTO voor het gebouw worden gedaan, indien er zes jaren zijn verlopen sinds het meest recente rapport van waardevaststelling. Dat de termijn van zes jaren ook voor inventaris- en goederenverzekering zou gelden staat niet in de clausule vermeld en kan evenmin in deze zin/clausule worden gelezen.
3.5.3.4. Het hof is verder van oordeel dat van belang is dat [appellante] de verzekering in het kader van haar bedrijfsvoering heeft gesloten en daarbij werd geadviseerd/bijgestaan door een assurantietussenpersoon, [Assurantiekantoor] . [Assurantiekantoor] heeft in haar brief van 13 mei 2008 aan [appellante] over de door [geïntimeerde] aangeboden GTO voor inventaris (en goederen) onder meer vermeld (zie hiervoor r.o. 3.1.4):
“(…) De Garantie Tegen Onderverzekering kent een duur van drie jaar. (…)”
En:
“(…) Wij kunnen ons voorstellen dat u ook in de toekomst wil profiteren van de zekerheid van Garantie Tegen Onderverzekering. Daarom doen wij u het volgende aanbod: De verzekerde som voor inventaris wordt verhoogd met 15%. Uw voordeel? Tot 1 juli 2011 bent u verzekerd van Garantie Tegen Onderverzekering en hebt u geen omkijken naar de juistheid van de verzekerde som!(…)”
Uit dit citaat blijkt glashelder dat de aangeboden GTO-clausule voor de inventaris (en goederen) volgens [Assurantiekantoor] een looptijd had van drie jaren en geldig was tot 1 juli 2011. Het is deze aanbieding die door [appellante] is geaccepteerd. Op basis hiervan is [appellante] vervolgens ook overgegaan tot het afsluiten van de GTO-clausule (zie productie 13 bij de inleidende dagvaarding, die de door [appellante] ondertekende akkoordverklaring met voormeld aanbod weergeeft). Gesteld noch gebleken is dat zij destijds bij [geïntimeerde] en/of [Assurantiekantoor] bezwaar heeft gemaakt tegen de looptijd van drie jaren of dat de inhoud van de clausule voor haar op het punt van de looptijd niet duidelijk was en/of door haar anders begrepen is. [appellante] heeft dan ook redelijkerwijs de tekst van de GTO-clausule niet anders kunnen begrijpen dan dat de looptijd van de GTO-clausule voor inventaris (en goederen) drie jaren was.
Dat bedoelde termijn van zes jaren alleen betrekking had op het gebouw en de opstalverzekering leidt het hof verder ook nog af uit de inhoud van de brief van [geïntimeerde] aan [appellante] / [Assurantiekantoor] van 1 september 2009 (productie J bij conclusie van antwoord). Deze termijn wordt in die brief expliciet gekoppeld aan de GTO voor gebouwen.
Het enkele gegeven dat de tekst over de zes-jaren termijn in geval van opstalverzekeringen ook vermeld is op het polisblad voor de inventaris- en goederenverzekering doet hier niet aan af, nu, zoals hiervoor al is weergegeven, de tekst van de clausule een standaardtekst van [geïntimeerde] is die bij diverse soorten verzekeringen werd gebruikt.
3.5.3.5. [appellante] heeft voor wat betreft de uitleg van de bepaling onder meer ook een beroep gedaan op de contra-proferentem-regel.
Het hof is van oordeel dat dit beroep moet worden verworpen.
Daarbij overweegt het hof allereerst dat, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, de betreffende bepaling naar zijn oordeel niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Van onduidelijkheid is geen sprake (geweest) en er bestaat geen grond voor toepassing van voormelde regel.
Het hof oordeelt verder van belang dat [appellante] , die de verzekering in het kader van haar bedrijfsvoering afsloot en als professionele partij moet worden gezien, werd bijgestaan door een deskundige tussenpersoon, die [appellante] ook daadwerkelijk in duidelijke bewoordingen heeft geïnformeerd over de door [geïntimeerde] aangeboden GTO voor inventaris (en goederen). Zo er al onduidelijkheid over de tekst van de GTO-clausule voor inventaris (en goederen) zou hebben bestaan, dan nog acht het hof in deze omstandigheden het bij de beoordeling betrekking van de contra-proferentem-regel niet aan de orde.
3.5.3.6. [appellante] heeft tot slot aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat [geïntimeerde] zich, gelet op de gehanteerde formulering en opneming daarvan in de polis van de inventaris- en goederenverzekering, erop beroept dat de GTO niet voor zes maar slechts voor drie jaren gold.
Het hof verwerpt ook dit beroep. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd dient de GTO-clausule te worden aangemerkt als onderdeel van de primaire dekkingsomschrijving van de inventaris- en goederen verzekering. De GTO heeft immers rechtstreeks invloed op de omvang/duur van de dekking (en de hoogte van de premie). De toepasselijkheid van de GTO breidt de omvang van de dekking uit en het stond [geïntimeerde] vrij om door middel van de duur van de GTO die uitbreiding van de dekking te begrenzen. Nu, zoals hiervoor overwogen, de bewoordingen van de GTO-clausule duidelijk waren en [appellante] met het in de brief van [Assurantiekantoor] van 13 mei 2008 verwoorde aanbod van [geïntimeerde] (waarin de looptijd van de GTO klip en klaar was vermeld) akkoord is gegaan, ziet het hof geen grond om het beroep van [geïntimeerde] op de looptijd van de GTO-clausule (en dus op onderverzekering) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen zijn noch door [appellante] gesteld noch gebleken.
3.5.4.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat dat de GTO met betrekking tot inventaris (en, bij wijze van veronderstelling: goederen) op de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis (28 september 2012) niet meer van kracht was. [geïntimeerde] heeft daarom bij de bepaling van de schade-uitkering terecht rekening gehouden met het gegeven dat er met betrekking tot de verzekerde goederen sprake was van onderverzekering en zij mocht de schadevergoeding beperken tot het door haar uitgekeerde bedrag.
Gelet op het voorgaande behoeft grief 2 geen bespreking meer.
3.6.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
Bekrachtigt het tussen partijen onder rol-/zaaknummer C/01/282028/HA ZA 14-567 door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 15 juli 2015 gewezen vonnis;
Veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.568,00, bestaande uit
  • € 1.937,00 aan griffierecht en
  • € 1.631,00 aan salaris advocaat;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en, voor het geval de voldoening niet binnen de gestelde termijn plaats vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
Veroordeelt [appellante] tot betaling van de nakosten procureur ad € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en, voor het geval de voldoening niet binnen de gestelde termijn plaats vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
Verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.I.M.W. Bartelds en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 augustus 2017.
griffier rolraadsheer