ECLI:NL:GHSHE:2017:3647

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
WR 252-06-2017
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot familierecht

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.A.M. Drubbel, op 13 juli 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mrs. Bijleveld-Van der Slikke, Van Winkel en Van Gasselt van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het verzoek was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de rechters, die volgens verzoekster niet onpartijdig zouden zijn geweest tijdens de behandeling van haar hoger beroep. De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 augustus 2017 behandeld, waarbij alleen de advocaat van verzoekster aanwezig was. De rechters en verzoekster zelf waren niet verschenen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. De behandelend kamer heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek niet gericht was tegen de griffier en dat de wrakingsgrond van verzoekster, dat de rechters de stukken van haar cliënte hadden geweigerd, berustte op een misverstand. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om de mondelinge behandeling door te laten gaan, ondanks het verzoek van partijen om aanhouding, niet op vooringenomenheid duidt.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen uitzonderlijke aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De beslissing om het proces in de hoofdzaak voort te zetten werd bevestigd, en de griffier werd opgedragen deze beslissing onverwijld aan de betrokken rechters mee te delen. De uitspraak vond plaats op 21 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 252-06-2017
datum beslissing 21 augustus 2017
beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer 200.219.337/01 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel te Almere,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
strekkende tot wraking van mrs. Bijleveld-Van der Slikke, Van Winkel en Van Gasselt (hierna ook: de behandelend kamer), raadsheren in de afdeling civiel recht, team familierecht, van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
Het wrakingsverzoek d.d. 13 juli 2013 is diezelfde dag ter griffie ontvangen.
1.2.
De behandelend kamer heeft niet in de wraking berust. Mr. Bijleveld-Van der Slikke heeft mede namens mrs. Van Winkel en Van Gasselt een schriftelijke reactie op het verzoek aan de wrakingskamer toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan verzoekster toegezonden.
1.3.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 16 augustus 2017 behandeld. Mrs. Bijleveld-Van der Slikke, Van Winkel en Van Gasselt zijn op die zitting niet verschenen. Ook verzoekster is niet verschenen. De advocaat van verzoekster, mr. Drubbel, is ter zitting verschenen en gehoord. Mr. Drubbel heeft het wrakingsverzoek ter zitting nader toegelicht.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op (naar verwachting) 23 augustus 2017 in het openbaar uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Mr. Drubbel heeft ter zitting verklaard dat het wrakingsverzoek niet is gericht tegen de griffier van de op 4 juli 2017 door de behandelend kamer gehouden mondelinge behandeling, hoewel de naam van die griffier wel in het wrakingsverzoek is vermeld. Het verzoek strekt derhalve alleen tot wraking van de leden van de behandelend kamer.
Voorts heeft mr. Drubbel ter zitting verklaard dat de in het verzoekschrift aangevoerde wrakingsgrond dat de behandelend kamer ter zitting van 4 juli 2017 de stukken van zijn cliënte heeft geweigerd en daarentegen de stukken van de wederpartij heeft geaccepteerd, niet wordt gehandhaafd, omdat die grond, naar uit de schriftelijke reactie van de behandelend kamer is gebleken, berustte op een misverstand; de stukken van beide partijen zijn geweigerd omdat deze niet binnen de daarvoor geldende termijn ter griffie zijn ingediend.
2.2.
Verzoekster voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat zij en de wederpartij in onderhandeling waren teneinde tot een minnelijke regeling te komen, in verband waarmee op verzoek van beide partijen is verzocht de mondelinge behandeling aan te houden. Ondanks dat eensluidende verzoek heeft de behandelend kamer, zonder rekening te houden met de belangen van partijen, de zitting doorgang laten vinden.
Uit het na afloop van de zitting aan verzoekster toegezonden verslag van de zitting - verzoekster noch haar advocaat zijn ter zitting van de behandelend kamer verschenen - blijkt dat de (voorzitter van de) behandelend kamer ter zitting heeft laten weten dat verzoekster waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Ook heeft de (de voorzitter van de) behandelend kamer ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gezegd, zoals blijkt uit het verslag van de zitting, dat verzoekster wankelmoedig is in haar uitlatingen.
Uit het voorgaande blijkt volgens verzoekster dat de behandelend kamer bij de mondelinge behandeling van vooringenomenheid heeft doen blijken en dat verzoekster van de behandelend kamer geen eerlijke en onbevooroordeelde behandeling en beslissing kan verwachten.

3.Het standpunt van de behandelend kamer

De behandelend kamer heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De behandelend kamer heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat in de onderhavige zaak, die al een jaar bij het hof aanhangig was, al vele malen uitstel is verleend voor de indiening van het verweerschrift. Verzoekster heeft dat als zodanig niet bestreden.
De rol van de rechter ten aanzien van de voortgang van de procedure is, anders dan verzoekster kennelijk meent, niet (louter) lijdelijk. De rechter dient op grond van artikel 20 Rv te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig ook ambtshalve maatregelen te treffen om een dergelijke vertraging te voorkomen. Met name in familierechtelijke zaken zoals de onderhavige, waarbij niet alleen de belangen van partijen een rol spelen maar ook de belangen van de minderjarige kinderen in het oog moeten worden gehouden, pleegt de rechter de voortgang van de procedure ambtshalve te bewaken.
Het hof merkt hierbij op dat met de beslissing om de mondelinge behandeling te laten doorgaan niet zonder meer wordt beoogd om tot een (eind)uitspraak te komen. De zitting dient er onder meer toe de behandelend kamer te informeren over de stand van zaken van de gevoerde onderhandelingen en over een mogelijke verzoening van partijen, de mogelijkheid om een schikking te beproeven en te bezien of het geschil op onderdelen al kan worden beslist (waarbij met name kan worden gedacht aan het treffen van een – tijdelijke – omgangsregeling in het belang van de kinderen).
De (verzoekster niet welgevallige) beslissing van de behandelend kamer om de mondelinge behandeling, ondanks het eenstemmige verzoek van partijen om deze aan te houden, door te laten gaan, is een rechterlijke beslissing die in beginsel geen grond oplevert voor wraking. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze redelijkerwijs slechts kan worden verklaard door vooringenomenheid van de behandelend kamer. Daarvan is in deze zaak, gezien het voorgaande, echter geen sprake.
4.3.
De behandelend kamer heeft in haar schriftelijke reactie laten weten dat zij ter zitting de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde heeft gesteld indachtig de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, inhoudende dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven voor het ongedaan maken van een op eigen vordering of verzoek verkregen beslissing (hier: de echtscheiding), en dat verzoekster, gelet op die jurisprudentie, waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof merkt hierbij op dat als juist is dat partijen zich hebben verzoend, zij ook geen belang meer hebben bij een beslissing op de nevenvoorzieningen, en ook deswege niet-ontvankelijk zullen zijn, zoals de behandelend kamer kennelijk ook heeft aangegeven.
Het op deze wijze ter zitting aan (verschenen) partijen voorhouden van de problematiek en daaromtrent aan partijen vragen stellen en/of een discussie uitlokken, is zonder meer geoorloofd en duidt niet op vooringenomenheid van de behandelend kamer. Dat verzoekster noch haar advocaat ter zitting zijn verschenen, zodat zij geen vragen hebben kunnen beantwoorden en niet aan de discussie hebben kunnen deelnemen, dient voor risico van verzoekster te blijven.
4.4.
Ook de (enkele) betiteling van de processuele gedragslijn van verzoekster als wankelmoedig duidt naar het oordeel van de wrakingskamer niet op vooringenomenheid van de behandelend kamer. Van een negatieve connotatie is het hof niet gebleken.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die vrees voor ingenomenheid van de leden van de behandelend kamer kan rechtvaardigen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
draagt de griffier op deze beslissing onverwijld mede te delen aan mrs. Bijleveld-Van der Slikke, Van Winkel en Van Gasselt.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.H.B. den Hartog Jager (voorzitter), C.E.L.M. Smeenk-Van der Weijden en F.P.E. Wiemans en is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2017.