Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
6.De beoordeling
‘- [appellant] [ [appellanten] , hof] verwijdert voor 1 januari 2013 de 2 buitenlampen van de schutting tussen [adres 1] en [huisnummer adres 2]- Incidenteel kan gebruik gemaakt worden van een losse lantaarn i.p.v. de 2 verwijderde buitenlampen.’
d) [appellanten] heeft op of omstreeks 9 juni 2014 twee lampen aan de achtergevel van zijn woning bevestigd.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met rente.
De vordering in reconventie van [appellanten] is integraal afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
De grieven hebben alle betrekking op de beslissingen van de kantonrechter inzake ‘de lamp die hinder veroorzaakt’. Deze beslissingen zijn genomen in het eindvonnis, maar ook in het tussenvonnis, zodat dit laatste vonnis daarmee - en in zoverre - in dit hoger beroep is betrokken.
In dit hoger beroep gaat het daarom alleen nog over de vordering van [geïntimeerde] die ziet op ‘de lamp die hinder veroorzaakt’ (hierna: de lamp).
Het onderdeel van de lamp dat daadwerkelijk licht uitstraalt (hierna ook: het lichtpunt) bevindt zich op zodanige hoogte dat het boven de schutting uitsteekt en zichtbaar is vanuit de tuin van [geïntimeerde] .
Volgens [appellanten] is het licht afkomstig van een spaarlamp van 3 Watt, met een intensiteit van 100 Lumen, gelijk te stellen aan straatverlichting. [geïntimeerde] heeft dit niet betwist. Zij heeft harerzijds gesteld dat een 3 Watt spaarlamp neerkomt op een 25-30 Watt gloeilamp, hetgeen door [appellanten] niet is betwist.
Tussen partijen staat verder vast dat het aan- en uitgaan van de lamp wordt gereguleerd door een lichtschakelaar en dat de lamp in principe elke avond brandt, tot na middernacht. Volgens [geïntimeerde] brandt de lamp tot 01.15 uur of zelfs 02.00 uur, volgens [appellanten] tot 01.00 uur.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Op deze bepaling kan alleen een beroep worden gedaan als sprake is van het toebrengen van
onrechtmatigehinder. Of daarvan sprake is, hangt af van de aard, de ernst en de omvang van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van die verdere omstandigheden moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van schade (zie onder meer
HR 15 februari 1992, ECLI:NL:HR:1991:ZC0150, Aalscholvers).
[appellanten] heeft weliswaar gesteld dat de lamp zo weinig licht geeft dat [geïntimeerde] daarvan geen hinder kán ondervinden, maar heeft dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt in dit verband dat [appellanten] zelf heeft gesteld dat de lamp net zo veel licht geeft als straatverlichting. Daarvan uitgaande is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat niet kan worden gesproken van (niet meer dan) sfeerverlichting. Ook uit de verdere stellingen van [appellanten] volgt dat de lamp méér dan een te verwaarlozen hoeveelheid licht verspreidt. Zou dat anders zijn, dan zou [appellanten] er namelijk geen voordeel van hebben als hij ’s nachts door zijn achtertuin loopt, van de poort naar zijn achterdeur.
Gelet hierop en gelet op de plaats waar de lamp is bevestigd (op enkele decimeters van de schutting en met het lichtpunt uitstekend boven die schutting) neemt het hof als vaststaand aan: (1) dat lichtpunt zichtbaar is vanuit de tuin van [geïntimeerde] en (2) dat het licht van de lamp niet alleen de tuin van [appellanten] maar ook de tuin van [geïntimeerde] verlicht.
Uitgaande van dit een en ander oordeelt het hof dat - als gesteld en onvoldoende weersproken - komt vast te staan dat de lamp van [appellanten] [geïntimeerde] hindert in het genot van haar achtertuin, nu zij die tuin ongevraagd en tot laat in de avond/nacht verlicht met een hoeveelheid licht gelijk aan straatverlichting.
onrechtmatigehinder.
Het hof overweegt in dit verband dat [geïntimeerde] , die woont in een dichtbebouwde wijk in de bebouwde kom van een gemeente van enige omvang, niet kan verwachten dat haar achtertuin ’s avonds en ’s nachts te allen tijde donker is en alleen wordt verlicht op de momenten en in de mate die [geïntimeerde] wil. Zowel straatverlichting als licht van buurpercelen zal onherroepelijk zichtbaar zijn vanuit en ook doordringen tot in haar tuin. Dit licht zal [geïntimeerde] , in elk geval tot op zekere hoogte, moeten accepteren. Dat is des te meer het geval als het licht afkomstig is van lampen die een nuttige functie vervullen, zoals in verband met straatverlichting het geval is.
Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt dat in haar ogen aan de hinder een einde wordt gemaakt, als de lamp zoveel lager wordt opgehangen dat zij volledig onder schuttinghoogte blijft. In dat geval, zo overweegt het hof, heeft [appellanten] hetzelfde nut van de lamp als op dit moment - kennelijk - het geval is. [appellanten] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze conclusie.
heeft gesteld dat het niet mogelijk is om de lamp (conform een overweging van de kantonrechter) ‘een geringe afstand lager’ te hangen, in verband met de aanwezigheid van een sierstrip op de gevel. Daaruit volgt echter niet dat het volledig onmogelijk is om de lamp zoveel lager te hangen dat het lichtpunt ervan niet (langer) uitsteekt boven de schutting. Op de door [appellanten] in het geding gebrachte foto’s van zijn achtergevel is te zien dat deze, afgezien van de raam- en deurpartij, volledig bestaat uit bakstenen, die op de aangewezen hoogte voldoende bevestigingsmogelijkheden bieden. [appellanten] heeft andermaal niets gesteld dat afdoet aan deze conclusie.
Vast staat dat [appellanten] niet de bereidheid heeft om de bestaande lamp zoveel lager te hangen dat zij volledig onder schuttinghoogte blijft, terwijl dat mogelijk is en tot een beëindiging van de hinder zou leiden. Die opstelling doet het hof tot het oordeel komen dat, alles afwegend, sprake is van onrechtmatige hinder.
Ook grief 3 faalt, nu het hof zich (evenals kennelijk de kantonrechter) door hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en door de door beide partijen in het geding gebrachte producties, voor zover zij zich daarop hebben beroepen, voldoende voorgelicht acht om tot een oordeel te komen. Het verzoek tot het gelasten en houden van een descente wordt dan ook afgewezen.
De door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op de na te melden wijze worden toegewezen.